120

Sonnet 120

Dat jij mij ooit bedroog, brengt ons bijeen;

Ik heb geleden en door dat verdriet

Drukt nu mijn zonde op mij als een steen;

Want hard als brons of staal, dat ben ik niet.

Want had ik jou zo harteloos bedrogen,

Als jij ooit mij, dan ging je door een hel;

En ik, tiran, heb nooit het leed gewogen,

En nooit de schuld van je bedrog geteld.

O, had ik in die nacht van leed bedacht

Hoe diep de wonden zijn van ware smart;

Dan bracht ik jou, zoals jij mij ooit bracht,

De zachte balsem voor een bloedend hart.

Maar met jouw schuld koop je de mijne vrij,

En met dat losgeld, vriend, verlos je mij.

Sonnet 120

That you were once unkind befriends me now,

And for that sorrow, which I then did feel,

Needs must I under my transgression bow,

Unless my nerves were brass or hammered steel.

For if you were by my unkindness shaken,

As I by yours, you've passed a hell of time;

And I, a tyrant, have no leisure taken

To weigh how once I suffered in your crime.

O! that our night of woe might have remembered

My deepest sense, how hard true sorrow hits,

And soon to you, as you to me, then tendered

The humble salve, which wounded bosoms fits!

But that your trespass now becomes a fee;

Mine ransoms yours, and yours must ransom me.