112

Sonnet 112

Jij vult met liefde en met medeleven

De groeven van mijn diepgegriefd gelaat;

Of men mij prijst of niet, 't is mij om 't even:

Jij eert het goede en negeert het kwaad.

Jij bent alles ter wereld, jij alleen

Leert mij waar ik in uitblink of in faal;

Geen levend wezen, niemand om mij heen,

Beïnvloedt - goed of kwaad - mijn hart van staal.

Wat anderen vertellen, deert mij niet,

Ik werp het diep de diepste afgrond in,

Doof ben ik voor gevlei en voor kritiek

En dat vindt hierin zijn rechtvaardiging:

Jij weet mijn leven zoveel zin te geven,

Dat naast jou niets ter wereld schijnt te leven

Sonnet 112

Your love and pity doth the impression fill,

Which vulgar scandal stamped upon my brow;

For what care I who calls me well or ill,

So you o'er-green my bad, my good allow?

You are my all-the-world, and I must strive

To know my shames and praises from your tongue;

None else to me, nor I to none alive,

That my steeled sense or changes right or wrong.

In so profound abysm I throw all care

Of others' voices, that my adder's sense

To critic and to flatterer stopped are.

Mark how with my neglect I do dispense:

You are so strongly in my purpose bred,

That all the world besides methinks y'are dead.