108

Sonnet 108

Wat valt er nog in woorden vast te leggen?

Wat geeft er nog een beter beeld van jou?

Wat is er nieuw te schrijven, nieuw te zeggen,

Om uit te drukken hoe ik van je hou?

Niets, jongenlief, toch zeg ik keer op keer

Als in een vroom gebed: jij bent van mij,

En ik van jou - en het is telkens weer

Als toen ik voor het eerst die woorden zei.

Zo blijft de liefde altijd fris en jong,

Niet onder 't stof, versleten of vergaan;

Want in 't gerimpeld vel der ouderdom

Dienen de nieuwe tekens zich al aan.

Omdat de kiem der liefde dáár verschijnt

Waar zij door tijd en vorm leek dood te zijn.

Sonnet 108

What's in the brain that ink may character

Which hath not figured to thee my true spirit?

What's new to speak, what now to register,

That may express my love, or thy dear merit?

Nothing, sweet boy; but yet, like prayers divine,

I must each day say o'er the very same;

Counting no old thing old, thou mine, I thine,

Even as when first I hallowed thy fair name.

So that eternal love in love's fresh case,

Weighs not the dust and injury of age,

Nor gives to necessary wrinkles place,

But makes antiquity for aye his page;

Finding the first conceit of love there bred,

Where time and outward form would show it dead.