070
Sonnet 70
Jij bent onschuldig, ook al spreekt men kwaad,
Want laster richt zich altijd op het fraaie,
Dat zonder achterdocht niet eens bestaat,
Zoals een zomerlucht niet zonder kraaien.
Zolang jij deugt, zal door die lasterpraatjes
Je waarde stijgen, parel van de Tijd;
Want luizen zoeken altijd groene blaadjes
En jij bent lente, vol van zuiverheid.
Je bent de jeugdgevaren nu voorbij,
Je werd ontzien ofwel je overwon;
Maar toch verdien je niet de eer dat jij
Het almaar groter wordend kwaad bedwong.
Maar zou geen lichte argwaan je omgeven,
Dan zou je in elk hart als koning leven.
Sonnet 70
That thou art blamed shall not be thy defect,
For slander's mark was ever yet the fair;
The ornament of beauty is suspect,
A crow that flies in heaven's sweetest air.
So thou be good, slander doth but approve
Thy worth the greater, being wooed of time;
For canker vice the sweetest buds doth love,
And thou present'st a pure unstained prime.
Thou hast passed by the ambush of young days
Either not assailed, or victor being charged;
Yet this thy praise cannot be so thy praise,
To tie up envy, evermore enlarged,
If some suspect of ill masked not thy show,
Then thou alone kingdoms of hearts shouldst owe.