145 Marie Magdalene
Maria Magdalena
Toen zij de voeten waste van haar Heer,
Wiens voorschriften zij ooit bezoedeld had,
Heeft zij de parels om haar hoofd gedaan,
Om zo te laten zien hoezeer
Zijn spoor voor haar gold als een pad,
Dat zij gedwee en peinzend in zou slaan.
Waarom wou zij, die zich zo had bevuild,
Hem wassen, die voor zonden is behoed?
Waarom geen tranen voor haar eigen kwaad?
Hierom: de tranen die men huilt
Zijn zee, maar hoger is de vloed
Van zonden, in gedachten, woord en daad.
O Ziel, zij wist wie er bereid zou zijn
Haar smet te dragen; en ook dat haar zonden
Zelfs God hadden bevuild: en dus was zij
Er niet afkerig van om rein
Te maken wat zij had geschonden.
Door Hem te wassen, wast zij allebei.
Marie Magdelene
When blessed Marie wip’d her Saviours feet,
(Whose precepts she had trampled on before)
And wore them for a jewell on her head,
Shewing his steps should be the street,
Wherein she thenceforth evermore
With pensive humblenesse would live and tread:
She being stain’d her self, why did she strive
To make him clean, who could not be defil’d?
Why kept she not her tears for her own faults,
And not his feet? Though we could dive
In tears like seas, our sinnes are pil’d
Deeper then they, in words, and works, and thoughts.
Deare soul, she knew who did vouchsafe and deigne
To bear her filth; and that her sinnes did dash
Ev’n God himself: wherefore she was not loth,
As she had brought wherewith to stain,
So to bring in wherewith to wash:
And yet in washing one, she washed both.