Ontkenning
Toen mijn gebed niet meer Uw oor
Bereiken kon,
Brak dat mijn hart en en ging mijn lied teloor,
Daar angst het in mij won
En wanorde;
En alle pijlen van mijn geest
Vlogen in ‘t rond,
Een deel daarvan ging naar het vreugdefeest,
Een ander deel naar ‘t front
Met veel lawaai.
Zoals, zegt men, goedheid verzacht,
Zo stijf op slot
Waren mijn hart en knieën; dag en nacht
Bad ik: O kom, mijn God;
‘t Werd niet verstaan.
O Heer, U gaf voor onze smart
Ons toch een tong;
En dan niet luisteren! Nooit werd mijn hart,
Dat in mijn knieën zonk
Door U verstaan.
Zo lag mijn ziel in ‘t duister, vaag,
Ontstemd, verslapt;
Mijn zwakke geest hing lusteloos omlaag;
Een bloem die was geknapt
Uit onvrede.
Herstel mijn borst, Heer, nu meteen,
Want daardoor vindt
Mijn klacht weer Uw genade, word ik één
Met U, zodat mijn geest weer zingt,
Mijn rijm weer klinkt.
Denial
When my devotions could not pierce
Thy silent ears;
Then was my heart broken, as was my verse:
My breast was full of fears
And disorder:
My bent thoughts, like a brittle bow,
Did fly asunder:
Each took his way; some would to pleasures go,
Some to the wars and thunder
Of alarms.
As good go any where, they say,
As to benumb
Both knees and heart, in crying night and day,
Come, come, my God, O come,
But no hearing.
O that thou shouldst give dust a tongue
To cry to thee,
And then not hear it crying! all day long
My heart was in my knee,
But no hearing.
Therefore my soul lay out of sight,
Untuned, unstrung:
My feeble spirit, unable to look right,
Like a nipped blossom, hung
Discontented.
O cheer and tune my heartless breast,
Defer no time;
That so thy favors granting my request,
They and my mind may chime,
And mend my rime.
Bijschrift:
Bijzonder aan dit gedicht is vooral de zin in de vierde strofe. Daarin neemt Herbert het op tegen 'zijn' God: "Heer u gaf ons toch een tong?! En dan niet luisteren!"
Dat is nog eens een verwijt maken.
Helemaal in de taal van nu: "God als ik niet geloof, hebt u een probleem!"