Onderwerping
O Heer, had U mijn wijsheid niet
Noch mijn twee ogen, dan
Was mijn verstand zeer in paniek
Want er ontbrak een plan.
Was het niet beter als U mij
Meer macht gaf of een ambt
Dan komt dat bij Uw eer erbij
En deelt U in mijn rang.
Maar als ik klaag, en ik weeg af
Dan is het weer mijn blik
En stelend wat ik U ooit gaf
Trek ik Uw recht weer in
Hoe weet ik, als U verhef
Dat ik dan U optil
Misschien dat groot zijn en U eren
Nooit echt goed samen wil
Daarom houd ik het bij mijn gift,
Advies in geen geval
Voer mij met U mee, aan Uw hand,
Mijn ogen heeft U al.
Submission
But that thou art my wisdome, Lord,
And both mine eyes are thine,
My minde would be extreamly stirr’d
For missing my designe.
Were it not better to bestow
Some place and power on me?
Then should thy praises with me grow,
And share in my degree.
But when I thus dispute and grieve,
I do resume my sight,
And pilfring what I once did give,
Disseize1 thee of thy right.
How know I, if thou shouldst me raise,
That I should then raise thee?
Perhaps great places and thy praise
Do not so well agree.
Wherefore unto my gift I stand;
I will no more advise:
Onely do thou lend me a hand,
Since thou hast both mine eyes.