014 H. Baptisme (I)
De Doop (I)
Zoals men vaak een schaduwzwarte struik
Liever niet ziet, maar wel de lucht erboven,
Zo gaat mijn blik, die op mijn zonden stuit,
Snel terug weer naar het water, ietsjes hoger,
Daar in de hemel, waar ooit een kanaal
Liep uit de met een lans doorboorde zij
Van de Verlosser. O gewijde straal
Voorkom toch dat de zonde groeit in mij.
Verdrink mijn zonden in een tranenbad.
Want zo verlost U mij in mijn bestaan
En pleistert dicht al wat ik heb misdaan.
Dan komt mijn naam in ’t Levensboek, zodat
Iedere zonde straks die mij niet kent,
Zijn aanzien kwijtraakt omdat U er bent.
H. Baptisme. (I)
As he that sees a dark and shadie grove,
Stays not, but looks beyond it on the skie;
So when I view my sinnes, mine eyes remove
More backward still, and to that water flie,
Which is above the heav’ns, whose spring and vent
Is in my deare Redeemers pierced side.
O blessed streams! either ye do prevent
And stop our sinnes from growing thick and wide,
Or else give tears to drown them, as they grow.
In you Redemption measures all my time,
And spreads the plaister equall to the crime.
You taught the Book of Life my name, that so
What ever future sinnes should me miscall,
Your first acquaintance might discredit all.