Mei
Mei met zijn lichte aandrang
Streelt aderen, oog en lijf;
Wie eenzaam is en triest
Wil weer naar buiten gaan;
De zwanenpracht van de rivier
Lokt zorgeloze picknicks
In levend rood en wit.
De doden ver, verstopt
In ‘t stille graf, maar wij
Zijn ‘t schemerwoud ontvlucht,
Waar kinderen samenscholen
Waar witte engel-vampiers dolen;
Beschaamd zijn wij, we aten
Van de gevaarlijke vrucht.
Ons wacht de echte wereld:
De dierlijke drift van de jeugd,
Alom wordt de dood verlangd,
Geslaagden en verjaagden;
En tussen zijn aanbidders valt
Een Meester stervend neer,
Onrecht regeert het land.
Liefde, die schildpad en ree
Onrustig laat zijn en die
Blond naast donker legt,
Stuwt zich door ons bloed;
En veel meer nog dan kwaad en goed
Beseffen we het gemis
Aan tederheid, gevoel.
May
May with its light behaving
Stirs vessel, eye and limb,
The singular and sad
Are willing to recover,
And to each swan-delighting river
The careless picnics come
In living white and red.
Our dead, remote and hooded,
In hollows rest, but we
From their vague woods have broken,
Forests where children meet
And the white angel-vampires flit,
Stand now with shaded eye,
The dangerous apple taken.
The real world lies before us,
Brave motions of the young,
Abundant wish for death,
The pleasing, pleasured, haunted:
A dying Master sinks tormented
In his admirer's ring,
The unjust walk the earth.
And love that makes impatient
Tortoise and roe, that lays
The blonde beside the dark,
Urges upon our blood,
Before the evil and the good
How insufficient is
Touch, endearment, look.
Bijschrift:
Ook in dit gedicht ligt de wereld er onheilspellende bij, al begint het mooi. Met een mooie lentedag die ons naar buiten voert naar de picknicks langs de rivieroevers met de roodwitte kleden en kleren. Dit idylische tafereel wordt in de volgende coupletten ruw verstoord met de binnensluipende verwijzing naar de verdrijving uit het paradijs, de verboden appel, de echte wereld van dood en verderf. Is liefde dan geen redmiddel, vragen we hoopvol? Nee, zegt Auden, juist in deze periode, de meimaand, waarin we naar buiten trekken, ervaren we hoe weinig tederheid er is en hoe weinig aanraking. Te weinig om te leven, eigenlijk.
Bijschrift: