Sonnet 16 - 20
XVI
Maar ons verhaal is toch nog niet voldragen:
Handel en durf, geklets, misdadigheid;
Maar zijn vertellers hun geheugen kwijt
En ook hun huis, dan weet men zich verslagen
Men kan de jeugd, waarom men niet meer geeft,
Niet opvoeden, de mythe is verstomd,
Men is een wereld kwijt die nooit bestond,
Men zag te goed waarvoor de mensheid leeft.
Verlies is hier hun schaduw-vrouw, want Angst
Ontvangt hen als een duur hotel, en daar
Vindt plaats wat moet: daar wordt hun lot betreurd
Om van een ver verboden land te houden,
Door inlanders afkeurend aangestaard,
En Vrijheid’s rug in elke boom of deur.
XVII
Zij maken, net zo simpel als in dromen
Gebruik van wat het hart aan ritme heeft,
Laten de vreugde door hun spieren stromen:
Scheiden geliefden van wie niet meer leeft.
Luister naar hen en fluit. In hen weerschijnt
Elke verandering van onze plaats
Zij tonen ons hoe goed het met ons gaat,
De ware echo’s van wat eens bestond
Wat deed de dansers ’t meest plezier dit jaar,
Dat China doodging, Oostenrijk verloren,
Shanghai in vuur, Turuel hernomen
Frankrijk zei dat haar standpunt was: Partout
il y a de la joi, Amerika antwoordde
De wereld : Do you love me as I love you
XVIII
Verkild door het Heden, met zijn doem en strijd,
Smachten we, ontwaakt, naar het Zuiden dat bestond,
Naar de vastigheid van die warm naakte tijd,
En proeven de vreugde in een schuldloze mond.
’s Nachts in de hut dromen we van ons part
In de bollen van de Toekomst, elk doolhof is gebouwd
Met een muzikaal plan, en elk muzikaal hart
Kan de foutloze wegen vinden zonder fout.
Zo zeker als een huis of een rivier
Willen wij zijn, maar fouten maken wij,
Nooit naakt en kalm zijn wij als een portier,
Wij zijn niet foutloos zoals onze stromen,
Ons leven is Vrij in Noodzakelijkheid,
Een berg mensen, tussen bergen wonend.
XIX
Als alle instrumenten ons berichten
Dat onze tegenstander triomfaal
Ons land in trekt, dat onze legers zwichten,
Geweld dat rondgaat als een nieuwe kwaal.
En Kwaad een sprookje waar men naar verlangt,
Als het effect van weldaad is verdwenen,
Herdenk degenen die verloren schenen;
Vannacht in China denk ik aan de man,
Die hongerend, stil, heeft gewacht, tien jaar,
Tot hij in Muzot zich opeens liet horen,
En alles gaf aan ons met heel zijn wezen.
Groots, dankbaar, moe, blij om te sterven, klaar,
Ging hij de winternacht in, trok de toren
Omlaag, zoals men om een dier kan geven.
XX
Wie heeft hun namen nodig? Al die pleinen,
Dictatorlanen, trappen en terrassen
Werden ooit aangelegd door andere klassen,
In krotten wonend en door schuld gepijnigd,
Die wilden voortbestaan in steen voor immer;
Zij moesten, onbemind, voor rijkdom zwichten
Wensten geen standbeeld, slechts onze gezichten
Om zich mee te vermommen, blij dat nimmer
Over hun leed en liefde werd gesmaald.
De aarde schiep hen, zoals zee de zeelui
En hevels herders; als men ademhaalt,
Werd alle adem deugdzaam; in ons bloed
Kon men, als wij het wilden, ademhalen;
Blij wat men wenst en zacht voor bloem en vloed.
XVI
Our global story is not yet completed,
Crime, daring, commerce, chatter will go on,
But, as narrators find their memory gone,
Homeless, disterred, these know themselves defeated.
Some could not like nor change the young and mourn for
Some wounded myth that once made children good,
Some lost a world they never understood,
Some saw too clearly all that man was born for.
Loss is their shadow-wife, Anxiety
Receives them like a grand hotel, but where
They may regret they must: their doom to bear
Love for some far forbidden country, see
A native disapprove them with a stare
And Freedom's back in every door and tree.
XVII
Simple like all dream-wishes, they employ
The elementary rhythyms of the heart,
Speak to our muscles of a need for joy:
The dying and the lovers bound to part
Hear them and have to whistle. Ever new,
They mirror every change in our position,
They are our evidence of how we do,
The very echo of our lost condition.
Think in this year what pleased the dancers best,
When Austria died, when China was forsaken,
Shanghai in flames and Teruel re-taken.
France put her case before the world: Partout
Il y a de la joie. America addressed
Mankind: Do you love me as I love you?
XVIII
Chilled by the Present, its gloom and its noise,
On waking we sigh for an ancient South,
A warm nude age of instinctive poise,
A taste of joy in an innocent mouth.
At night in our huts we dream of a part
In the balls of the Future: each ritual maze
Has a musical plan, and a musical heart
Can faultlessly follow its faultless ways.
We envy streams and houses that are sure,
But, doubtful, articled to error, we
Were never nude and calm as a great door,
And never will be faultless like our fountains:
We live in freedom by necessity,
A mountain people dwelling among mountains.
XIX
When all our apparatus of report
Confirms the triumph of our enemies,
Our frontier crossed, our forces in retreat,
Violence pandemic like a new disease,
And Wrong a charmer everywhere invited,
When Generosity gets nothing done,
Let us remember those who looked deserted:
To-night in China let me think of one
Who for ten years of drought and silence waited,
Until in Muzot all his being spoke,
And everything was given once for all.
Awed, grateful, tired, content to die, completed,
He went out in the winter night to stroke
That tower as one pets an animal.
XX
Who needs their names? Another genus built
Those dictatorial avenues and squares,
Gigantic terraces, imposing stairs,
Men of a sorry kennel, racked by guilt,
Who wanted to persist in stone for ever:
Unloved, they had to leave material traces,
But those desired no statues but our faces,
To dwell there incognito, glad we never
Can dwell on what they suffered, loved or were.
Earth grew them as a bay grows fishermen
Or hills a shepherd. While they breathed, the air
All breathe took on a virtue; in our blood,
If we allow them, they can breathe again:
Happy their wish and mild to flower and flood.
XXI
(to E.M. Foster)
Though Italy and King's are far away,
And Truth a subject only bombs discuss,
Our ears unfriendly, still you speak to us,
Insisting that the inner life can pay.
As we dash down the slope of hate with gladness,
You trip us up like an unnoticed stone,
And, just when we are closeted with madness,
You interrupt us like the telephone.
Yes, we are Lucy, Turton, Philip: we
Wish international evil, are delighted
To join the jolly ranks of the benighted
Where reason is denied and love ignored,
But, as we swear our lie, Miss Avery
Comes out into the garden with a sword.