Sonnet 50
Zwaar is de afstand die wordt afgelegd
Als wat ik zoek, de rust na veel gesjouw,
Mij aan het eind ten slotte enkel zegt:
Weer zoveel mijlen verder weg van jou.
Het rijdier dat mij draagt met al mijn leed,
Is zwaar belast en wil niet sneller gaan;
Alsof de stakker instinctief al weet:
De ruiter wil niet snel bij jou vandaan.
Dat ik uit woede hem het bloedig spoor
Diep in de flanken druk, maant niet tot spoed;
De droeve kreun die ik als antwoord hoor,
Doet mij meer pijn dan hem de spoorslag doet.
Dan weet ik door het kreunen van het dier:
Het leed ligt vóór mij, achter mij 't plezier.
Sonnet 50
How heavy do I journey on the way,
When what I seek, my weary travel's end,
Doth teach that ease and that repose to say,
'Thus far the miles are measured from thy friend!'
The beast that bears me, tired with my woe,
Plods dully on, to bear that weight in me,
As if by some instinct the wretch did know
His rider lov'd not speed being made from thee.
The bloody spur cannot provoke him on,
That sometimes anger thrusts into his hide,
Which heavily he answers with a groan,
More sharp to me than spurring to his side;
For that same groan doth put this in my mind,
My grief lies onward, and my joy behind.