The Shield of Achilles
Het schild van Achilles
Zij keek over zijn schouder
Olijven en wingerds zocht zij,
En schepen op wilde zeeën
En steden van marmer en vrij.
Maar zijn handen etsten iets anders
In het glanzend metalen schild:
Een hemel van lood en een wereld
Kunstmatig en wild.
Een niet te duiden vlakte, bruin en kaal,
Geen sprietje gras, geen woonplaats om te leven,
Geen zitplaats en geen voedsel voor een maal;
Daar in die vlakte stond, bijeengedreven,
Een stom en lamgeslagen mensenleger;
Duizenden ogen, laarzen op één lijn,
Zonder gevoel, slechts wachtend op een sein.
Een stem zonder gezicht klonk luid en toonde
De juistheid van de zaak met cijfers aan;
Zo effen als de vlakte was de toon
En zonder bijval en onaangedaan,
In wolken stof, vertrok de karavaan.
Vast aan een diep geloof, dat logisch leiden zal
Tot, ergens verderop, ellende en verval.
Zij keek over zijn schouder
Waar de vrome riten waren,
De eenjarige koeien met kransen,
De plechtige offergebaren;
Maar bij het flikkerende smeedslicht
Zag zij op het glanzende schild,
Waar het altaar zou hebben gestaan,
Een heel ander beeld.
Een aantal schildwachten stond bezweet
Rondom een door toeval bepaald stukje grond
Omgeven door prikkeldraad, de dag was heet,
Verveeld hingen wat hoge heren rond
(Eén tapte ‘n mop), ‘t gewone volk stond
Buiten het hek en zag wie men ging halen:
Drie stakkers, die men vastbond aan palen.
De macht van de wereld, de majesteit
En wat aanzien bood, en nog altijd biedt,
Was in andermans handen, hun nietigheid
Gaf geen hoop meer op hulp, en hulp kwam er niet;
Wat hun vijanden wilden, gebeurde, men liet
Hen vermoorden in schande, erger nog, want
Voor men onthoofd werd, werd men ontmand.
Zij keek over zijn schouder
Naar sporters met hun spel,
Dansende mannen en vrouwen,
Die lenig en op de tel
Hun armen en benen bewogen;
Maar op het glimmende schild
Werd door zijn hand geen dansvloer geëtst,
Maar een woekerend onkruidsveld.
Een haveloos jochie zwierf doelloos alleen
Door die leegte; een vogel werd ruw gestoord
En vloog op voor zijn doelgerichte steen;
Dat meisjes verkracht werden en jongens vermoord
Was voor hem vanzelfsprekend, hij had nooit gehoord
Van een wereld waarin men zich houdt aan zijn eed,
Waarin men huilt om andermans leed
De dunlippige smid
Hephaestos strompelde weg;
De glansborstige Thetis
Schreeuwde ontzet,
Toen zij zag wat de god
Aan haar sterke zoon zou geven;
Aan de koelbloedige krijger Achilles,
Die maar kort zou leven.
The Shield of Achilles
She looked over his shoulder
For vines and olive trees,
Marble well-governed cities
And ships upon untamed seas,
But there on the shining metal
His hands had put instead
An artificial wilderness
And a sky like lead.
A plain without a feature, bare and brown,
No blade of grass, no sign of neighborhood,
Nothing to eat and nowhere to sit down,
Yet, congregated on its blankness, stood
An unintelligible multitude,
A million eyes, a million boots in line,
Without expression, waiting for a sign.
Out of the air a voice without a face
Proved by statistics that some cause was just
In tones as dry and level as the place:
No one was cheered and nothing was discussed;
Column by column in a cloud of dust
They marched away enduring a belief
Whose logic brought them, somewhere else, to grief.
She looked over his shoulder
For ritual pieties,
White flower-garlanded heifers,
Libation and sacrifice,
But there on the shining metal
Where the altar should have been,
She saw by his flickering forge-light
Quite another scene.
Barbed wire enclosed an arbitrary spot
Where bored officials lounged (one cracked a joke)
And sentries sweated for the day was hot:
A crowd of ordinary decent folk
Watched from without and neither moved nor spoke
As three pale figures were led forth and bound
To three posts driven upright in the ground.
The mass and majesty of this world, all
That carries weight and always weighs the same
Lay in the hands of others; they were small
And could not hope for help and no help came:
What their foes like to do was done, their shame
Was all the worst could wish; they lost their pride
And died as men before their bodies died.
She looked over his shoulder
For athletes at their games,
Men and women in a dance
Moving their sweet limbs
Quick, quick, to music,
But there on the shining shield
His hands had set no dancing-floor
But a weed-choked field.
A ragged urchin, aimless and alone,
Loitered about that vacancy; a bird
Flew up to safety from his well-aimed stone:
That girls are raped, that two boys knife a third,
Were axioms to him, who'd never heard
Of any world where promises were kept,
Or one could weep because another wept.
The thin-lipped armorer,
Hephaestos, hobbled away,
Thetis of the shining breasts
Cried out in dismay
At what the god had wrought
To please her son, the strong
Iron-hearted man-slaying Achilles
Who would not live long.
Bijschrift:
Het laatste couplet van dit gedicht maakt duidelijk dat het verhaal verwijst naar het Griekse heldendicht Ilias, geschreven door Homerus rond de zesde eeuw voor Christus. Het gaat over de Griekse held Achilles en zijn strijd tegen Troje. Zijn moeder heeft Hephaestos opdracht gegeven om een nieuw schild te smeden voor haar zoon. Zij kijkt over de schouder van de smid mee en ziet dat hij niet de gebruikelijke taferelen etst zoals wijngaarden en mooie steden. In plaatst daarvan ziet zij dorre landschappen en mensenlegers die door de woestijn trekken. Die desolate wereld is wat Achilles te wachten staat. Achilles, de krachtige krijger, die maar kort zou leven.
Bijzonder in het gedicht is het wisselend ritme. De coupletten met twee accenten per versregel worden afgewisseld door telkens twee coupletten met drie accenten. Dit komt ook grafisch tot uiting in smallere en bredere coupletten. In de smalle coupletten wordt het verhaal van Achilles verteld, in de langere wordt de desolaatheid van de wereld getoond.