011
Sonnet 11
Zo snel als je verwelkt, zo snel ook komt
Het zaad tot leven, dat je achterlaat;
De stroom van jeugdig bloed wordt rondgepompt
En blijft van jou, ook als je jeugd vergaat.
In dit systeem ligt wijsheid, pracht en bloei;
Erbuiten dwaasheid, val en ouderdom.
Dacht iedereen als jij, dan stopt de groei
En kwam na zestig jaar de wereld om.
Laat hen wie de natuur geen vruchten geeft,
Ten onder gaan in dorre duisternis.
Maar zie, ze schenkt aan wie het meeste heeft:
Koester dus mild, wat mild gegeven is.
Jij bent haar stempel, en jouw levenstaak
Is dat je meer dan eens een afdruk maakt.
Sonnet 11
As fast as thou shalt wane, so fast thou grow'st
In one of thine, from that which thou departest;
And that fresh blood which youngly thou bestow'st,
Thou mayst call thine when thou from youth convertest.
Herein lives wisdom, beauty, and increase;
Without this folly, age, and cold decay:
If all were minded so, the times should cease
And threescore year would make the world away.
Let those whom nature hath not made for store,
Harsh, featureless, and rude, barrenly perish:
Look whom she best endowed, she gave the more;
Which bounteous gift thou shouldst in bounty cherish:
She carved thee for her seal, and meant thereby,
Thou shouldst print more, not let that copy die.