003
Sonnet 3
Zeg in de spiegel tot je spiegelbeeld:
Er dient voor mij een ander ik te komen;
Want anders is de wereld uitgespeeld
En wordt een vrouw haar zegening ontnomen.
Want wie is er zo mooi dat ze verbiedt
Dat jij haar maagdelijke grond ontgint?
En wie zo dwaas dat hij zijn leven niet
Verlengt door voort te leven in een kind?
Jij bent je moeders spiegel en in jou
Ziet ze haar eigen lentetijd weerom.
Zo wordt jouw jeugd straks weer door jou aanschouwd,
Dwars door de rimpels van je ouderdom.
Want als je leeft en niet je leven deelt,
Sterf je alleen, en sterft je spiegelbeeld.
Sonnet 3
Look in thy glass and tell the face thou viewest
Now is the time that face should form another,
Whose fresh repair if now thou not renewest,
Thou dost beguile the world, unbless some mother.
For where is she so fair whose uneared womb
Disdains the tillage of thy husbandry?
Or who is he so fond will be the tomb
Of his self-love to stop posterity?
Thou art thy mother's glass, and she in thee
Calls back the lovely April of her prime;
So thou through windows of thine age shalt see,
Despite of wrinkles, this thy golden time.
But if thou live remembered not to be,
Die single and thine Image dies with thee.