Paysage Moralisé
Horend hoe oogsten rotten in de dalen,
De straat uitkijkend naar de kale bergen,
Met om de hoek een doorloop naar het water,
Wetend van schipbreuken op weg naar ’n eiland,
Eren wij stichters van stervende steden,
Een eer die iets laat zien van ons verdriet,
Dat onvergelijkbaar is met hún verdriet,
Dat hen in wanhoop voerde naar de dalen;
Dromend van uitgaan in beschaafde steden
Joeg men te paard naar velden in de bergen,
Die schepen leken voor ‘n drenkling op een eiland,
Of op oases voor wie smacht naar water.
Zij bouwden langs de stroom, ’s nachts liep het water
Vlak langs hun raam, het troostte hun verdriet;
In kleine bedden droomden zij hun eiland,
Waar elke dag gedanst werd in de dalen
En bomen altijd bloeiden op de bergen,
Waar liefde zonder schuld was, ver van steden.
Maar ’s morgens wakker bleek men nog in steden,
Geen prachtig schepsel rees op uit het water,
Er was nog goud en zilver in de bergen,
Maar honger gaf een meer direct verdriet,
Al hoorden de bewoners van de dalen
Van pelgrims juichverhalen van een eiland.
“De goden,” zei men, “komen van een eiland,
Zij schrijden trots en plechtig door de steden;
Het is nu tijd, verlaat uw trieste dalen
En zeil met hen over het groene water,
In hun wit licht verdwijnt al uw verdriet,
Want donker is de schaduw van de bergen.”
Zo velen, twijfelend, stierven in de bergen
Op weg naar toppen voor ’n blik op ’t eiland,
Zo velen, angstig, namen hun verdriet
Mee op hun trektocht naar de droeve steden,
Zo velen, stoer, verdronken in het water,
Zo velen, triest, verlieten nooit hun dalen.
’t Is ons verdriet. Voor altijd? Ja, het water
Spoelt, stroomt, bevrucht de bergen en de dalen,
Wij bouwen steden, dromen van geen eiland.
Paysage Moralise
Hearing of harvests rotting in the valleys,
Seeing at end of street the barren mountains,
Round corners coming suddenly on water,
Knowing them shipwrecked who were launched for islands,
We honour founders of these starving cities
Whose honour is the image of our sorrow,
Which cannot see its likeness in their sorrow
That brought them desperate to the brink of valleys;
Dreaming of evening walks through learned cities
They reined their violent horses on the mountains,
Those fields like ships to castaways on islands,
Visions of green to them who craved for water.
They built by rivers and at night the water
Running past windows comforted their sorrow;
Each in his little bed conceived of islands
Where every day was dancing in the valleys
And all the green trees blossomed on teh mountains,
Where love was innocent, being far from cities.
But dawn came back and they were still in cities;
No marvellous creature rose up from the water;
There was still gold and silver in the mountains
But hunger was a more immediate sorrow,
Although to moping villagers in valleys
Some waving pilgrims were describing islands . . .
'The gods,' they promised, 'visit us from islands,
Are stalking, head-up, lovely, through our cities;
Now is the time to leave your wretched valleys
And sail with them across the lime-green water,
Sitting at their white sides, forget your sorrow,
The shadow cast across your lives by mountains.'
So many, doubtful, perished in the mountains,
Climbing up crags to get a view of islands,
So many, fearful, took with them their sorrow
Which stayed them when they reached unhappy cities,
So many, careless, dived and drowned in water,
So many, wretched, would not leave their valleys.
It is our sorrow. Shall it melt? Then water
Would gush, flush, green these mountains and these valleys,
And we rebuild our cities, not dream of islands.
Bijschrift
Auden hanteert vaak klassieke versmiddelen om zijn gedachten vorm te geven. De hier gebruikte vorm is de sestina, een gedicht bestaande uit zes coupletten van zes versregels en een afsluitend couplet van drie regels. In elk couplet eindigen de regels met dezelfde zes woorden. In deze sestina zijn het de woorden: dalen, bergen, water, eiland, steden en verdriet. De volgorde van deze woorden verspringt volgens een vast patroon. Eén van die regels is dat het woord van de laatste regel terugkeert als eerste eindwoord in het volgende couplet. In het laatste couplet van drie versregels keren alle zes eindwoorden nogmaals terug.
De sestina roept door zijn herhaling van woorden een magisch effect op en is door Auden daarom diverse malen gebruikt. Het lange gedicht ‘Kaïros en Logos’ bestaat uit vier sestina’s.
De titel van het gedicht ‘Paysage Moralisé’ verwijst naar de belerende schilderijen die in de achtiende eeuw in trek waren. Ze bevatten voorstellingen van onze grote voorvaderen, de stichters van onze steden. Wij kijken met ontzag terug naar de ellende die zij hebben meegemaakt, naar hun daden en hun verwachtingen, hun drijfveren en hun hoop. Hoe zij steeds weer droomden van een eiland van melk en honing, en hoe zij, met dat ideaal voor ogen, nieuwe werelden ontdekten. Ze probeerden het wel, liepen achter profeten aan, maar bereikten het niet. Net zo goed als wij het niet bereiken, want Auden verzekert ons dat die ellende een projectie is van ons verdriet. Ons verdriet dat, als het smelt, de bergen en dalen zal bevruchten. Maar wij blijven wonen in onze stervende steden en dromen al lang niet meer van een eiland.