Gevouwen handen
U bent van mij, Heer, ik van U,
Als ik van mij was; was ik meer
Van U, dan ik mocht zijn van mij.
Maar U te zijn, verlost mij, Heer
Zodat ik meer van mij kan zijn,
En met dat meer van mij nog meer,
Want al dat mij brengt mij bij U,
En mij bij U verlost U weer.
Als ik van mij was zonder U,
Zou ik van mij zijn noch van U.
Ik ben van U, Heer, U van mij;
Zo mij bent U, dat nog iets meer,
Ik zie als meer van mij dan U.
Want dat U leed, verloste, Heer
Niet U, maar mij, ik werd van mij,
En met dat meer van mij nog meer,
Want bij Uw dood, was niets van U,
Dat U mij was, verloste mij.
Oh wees toch mij! En maak me U!
Of liever maak geen U en Mij!
Clasping of hands
Lord, thou art mine, and I am thine,
If mine I am: and thine much more,
Then I or ought, or can be mine.
Yet to be thine, doth me restore;
So that again I now am mine,
And with advantage mine the more,
Since this being mine, brings with it thine,
And thou with me dost thee restore.
If I without thee would be mine,
I neither should be mine nor thine.
Lord, I am thine, and thou art mine:
So mine thou art, that something more
I may presume thee mine, then thine.
For thou didst suffer to restore
Not thee, but me, and to be mine,
And with advantage mine the more,
Since thou in death wast none of thine,
Yet then as mine didst me restore.
O be mine still! still make me thine!
Or rather make no Thine and Mine!