075 Decay

Verval


Zoet was de tijd die U met Lot doorbracht,

U vocht met Jacob, was bij Gideon,

Gaf Abraham raad, terwijl Uw grote macht

Voor Moses klagen niet veel helpen kon;

U sprak de zin: Laat mij alleen.


Als men U zocht, dan kon men wel terecht

Bij een of andere eik, een struik, een bron,

Een hol; Is God daar soms? Nee, werd gezegd

Hij is naar Sinai, dat zei men ons

Hoor, zo klonkt Aarons klok.


Maar nu bent U volledig afgezonderd

Daar in een kleine hoek van een zwak hart:

Daar waar Uw vijanden, Satan en Zonde,

U slaan, waar men Uw derde, kleinste, part

Het liefste zelf in handen had


Oud wordt de wereld, zie ik, als het vuur

Van Uw groot liefdeshart is teruggebracht

Tot in een urn, door Zonde zwaar verduurd,

Tot het terugkeert ooit en roepen zal:

“Gerechtigheid”, want dan brandt al.

Decay


Sweet were the dayes, when thou didst lodge with Lot,

Struggle with Jacob, sit with Gideon,

Advise with Abraham, when thy power could not

Encounter Moses strong complaints and mone:

Thy words were then, Let me alone.


One might have sought and found thee presently

At some fair oak, or bush, or cave, or well:

Is my God this way? No, they would reply:

He is to Sinai gone, as we heard tell:

List, ye may heare great Aarons bell.


But now thou dost thy self immure and close

In some one corner of a feeble heart:

Where yet both Sinne and Satan, thy old foes,

Do pinch and straiten thee, and use much art

To gain thy thirds and little part.


I see the world grows old, when as the heat

Of thy great love, once spread, as in an urn

Doth closet up it self, and still retreat,

Cold Sinne still forcing it, till it return,

And calling Justice, all things burn.