064 The Pearl

De parel


Ik ken de weg naar Kennis, het systeem

Van hoofd en vaten, hoge druk en pompen;

Wat men aan rede aan Natuur ontleent,

Of zelf, zoals een huisvrouw, heeft gesponnen,

Tot wetten; hoe de sterren samenzweren,

Wat mensen vrij en onder dwang beweren;

Het oude land, de zeeën pas ontdekt;

Oorzaak, historie, voorraad en surplus;

De poort staat open, sleutels geen gebrek;

Toch volg ik U.


Ik ken de weg naar Roem, en ook hoe snel

Men wordt beloond voor slimmigheid of moed;

En wie de winnaar wordt in ’t gunstenspel,

Wanneer de glorie harten zwellen doet,

Zich verder uitstrekkend naar oog en hand,

Verbonden tot een ware liefdesband,

En die, wanneer ook, met de buidel lopen;

En hoeveel drank het kost om mij hier nu

Aan vijanden of vrienden te verkopen;

Toch volg ik U.


Ik ken de weg naar Lust, die zoete spanning,

De rust en de gekruide kant ervan;

De dingen die ons bloed en brein verwarmen;

Wat vreugd doet en muziek, en wat verstand

En liefde deden, twee eeuwen en meer,

Ik ken de zaken ook van veel te veel;

Mijn stof is vlees, geen brons; en in mijn lijf

Grommen meer zinnen, en in het menu

Zijn er meer dan wie leidt, één van de vijf;

Toch volg ik U.


Ik ken ze, en ik heb ze in de hand;

Niet afgesloten, maar met open blik

Vlieg ik naar U, en ik neem notie van

Wat er verkocht wordt, hoe de handel is;

En welke prijs U voor Uw liefde vraagt,

En waarom die verhoogd wordt of verlaagd;

Toch helpt mij in dit doolhof niet mijn brein,

Maar langs Uw zijden draad die U mij nu

Vanuit de hemel reikt, en die mij leidt,

Klim ik naar U.

The Pearl


I know the wayes of Learning; both the head

And pipes that feed the presse, and make it runne;

What reason hath from nature borrowed,

Or of it self, like a good huswife, spunne

In laws and policie; what the starres conspire,

What willing nature speaks, what forc’d by fire;

Both th’ old discoveries, and the new-found seas,

The stock and surplus, cause and historie:

All these stand open, or I have the keyes:

Yet I love thee.


I know the wayes of Honour, what maintains

The quick returns of courtesie and wit:

In vies of favours whether partie gains,

When glorie swells the heart, and moldeth it

To all expressions both of hand and eye,

Which on the world a true-love-knot may tie,

And bear the bundle, wheresoe’re it goes:

How many drammes of spirit there must be

To sell my life unto my friends or foes:

Yet I love thee.


I know the wayes of Pleasure, the sweet strains,

The lullings and the relishes of it;

The propositions of hot bloud and brains;

What mirth and musick mean; what love and wit

Have done these twentie hundred yeares, and more:

I know the projects of unbridled store:

My stuffe is flesh, not brasse; my senses live,

And grumble oft, that they have more in me

Then he that curbs them, being but one to five:

Yet I love thee.


I know all these, and have them in my hand:

Therefore not sealed, but with open eyes

I flie to thee, and fully understand

Both the main sale, and the commodities;

And at what rate and price I have thy love;

With all the circumstances that may move:

Yet through these labyrinths, not my groveling wit,

But thy silk twist let down from heav’n to me,

Did both conduct and teach me, how by it

To climbe to thee.