A Refusal to Mourn

Een weigering om te treuren bij de dood, door brand,

van een kind in Londen



Nooit, tot het alles vernederend duister,

Dat bloem vogel dier

Verwekte en zo het menselijk bestaan,

Zwijgend vertelt hoe het daglicht zal sluiten

En ‘t stille uur

In het harnas tuimelend uit zee op zal staan,

En ik weer opnieuw de ronde begin

In Zion met de waterdrup

En de synagoge met de korenaar;

Tot dan komt er geen schim van gebed over mijn lip

Of zal het zout

Neervallen uit de minste plooi van mijn gewaad om te rouwen

Over de glorie en de gloed van de kinderdood.

Ik zal niet moorden

Als mensen uiting geven aan een diepe waarheid

Noch laster spreken als hun adem schokkend een weg vindt

In welke treurzang dan ook

Over jeugd en onschuldigheid.

Verbonden met de eerste dode ligt Londen’s dochter gekleed

In vrienden van toen,

De leeftijdsloze aderen, en moeder’s donkere nerven,

Verborgen in het niet-rouwende water

Van schuimende Theems.

Na de eerste dood, bestaat er geen sterven.

A Refusal to Mourn the Death, by Fire,

of a Child in London



Never until the mankind making

Bird beast and flower

Fathering and all humbling darkness

Tells with silence the last light breaking

And the still hour

Is come of the sea tumbling in harness


And I must enter again the round

Zion of the water bead

And the synagogue of the ear of corn

Shall I let pray the shadow of a sound

Or sow my salt seed

In the least valley of sackcloth to mourn


The majesty and burning of the child's death.

I shall not murder

The mankind of her going with a grave truth

Nor blaspheme down the stations of the breath

With any further

Elegy of innocence and youth.


Deep with the first dead lies London's daughter,

Robed in the long friends,

The grains beyond age, the dark veins of her mother,

Secret by the unmourning water

Of the riding Thames.

After the first death, there is no other.


(1945)