Doodsstrijd
Geleerden hebben zee en land,
De staat, ja zelfs de vorst in kaart gebracht;
Zij klommen hemelwaarts, staf in de hand,
Traceerden bronnen, maar men zag
Twee onvoorstelbaar grote dingen niet:
Zonde en Liefde, een enkeling die ze ziet.
Wie weten wil wat Zonde is,
Moet de Olijfberg op, want daar ontmoet
Men iemand die van pijn verwrongen is;
Zijn haar en kleren onder ’t bloed.
De Zonde is de druk waardoor de plaag
Van helse pijnen door Zijn aderen jaagt.
Wie nooit de Liefde heeft gesmaakt,
Moet drinken van de vloeistof die de speer,
Toen Hij aan ’t kruis hing, ooit heeft vrijgemaakt,
En proef je dat voor de eerste keer,
Zeg dan: zo smaakt de Liefde, goddelijk rein,
Die mijn God voelt als bloed, maar ik als wijn.
The Agonie
Philosophers have measur’d mountains,
Fathom’d the depths of seas, of states, and kings,
Walk’d with a staffe to heav’n, and traced fountains:
But there are two vast, spacious things,
The which to measure it doth more behove:
Yet few there are that sound them: Sinne and Love.
Who would know Sinne, let him repair
Unto mount Olivet; there shall he see
A man so wrung with pains, that all his hair,
His skinne, his garments bloudie be.
Sinne is that presse and vice, which forceth pain
To hunt his cruell food through ev’ry vein.
Who knows not Love, let him assay
And taste that juice, which on the crosse a pike
Did set again abroach;1 then let him say
If ever he did taste the like.
Love in that liquour sweet and most divine,
Which my God feels as bloud; but I, as wine.