090 Dulnesse
I
U schiep mij, Heer, moet dan uw werk vergaan?
Geef nieuwe kracht, mijn einde is nabij,
Ik spoed mij naar de dood, de dood naar mij,
Mijn vreugd is, net als gisteren, gedaan;
Ik durf mijn wazig oog niet op te slaan,
Mijn hoop is heen, de dood komt dichterbij,
Zaait angst dat mijn verzwakte vlees straks mij,
Door zondigheid, recht naar de hel laat gaan.
Omdat u boven bent, klim ik daarheen;
Door uw verrijzenis, verrijs ik ook,
Maar weerstand biedt ik niet, geen uur, geen één,
Als onze oude vijand mij bestookt;
Geeft mij toch vleugels, trek het naar uw kant,
Mijn hart van ijzer, met uw Adamant.
I
Thou hast made me, And shall thy work decay?
Repair me now, for now mine end doth haste,
I run to death, and death meets me as fast,
And all my pleasures are like yesterday;
I dare not move my dimmed eyes any way,
Despair behind, and death before doth cast
Such terrour, and my feeble flesh doth waste
By sin in it, which it towards hell doth weigh;
Onely thou art above, and when towards thee
By thy leave I can looke, I rise again;
But our old subtle foe so tempt me,
That not one hour my selfe I can sustain;
Thy Grace may wing me to prevent his art,
And thou like Adamant draw mine iron heart.