De dood van de geliefde
Hij wist slechts van de dood wat ieder wist:
dat hij ons haalt en in de stilte stort.
Maar toen zij, niet van hem ruw weggegrist,
nee, zachtjes uit zijn ogen opgelost,
vergleden was naar onbekende schimmen,
en toen hij voelde hoe, zoals een maan,
haar meisjeslach gekoesterd werd, daar ginder,
en hoe zij hen was toegedaan:
toen werden hem de doden zo bekend,
alsof hij dankzij haar nauw was verwant
aan hen; en hij werd doof voor ieder mens,
geloofde niets en noemde ‘t gindse land
het welgelegene, het eeuwig zoete –
En tastte het gebied af voor haar voeten.
Der Tod der Geliebten
Er wußte nur vom Tod was alle wissen:
daß er uns nimmt und in das Stumme stößt.
Als aber sie, nicht von ihm fortgerissen,
nein, leis aus seinen Augen ausgelöst,
hinüberglitt zu unbekannten Schatten,
und als er fühlte, daß sie drüben nun
wie einen Mond ihr Mädchenlächeln hatten
und ihre Weise wohlzutun:
da wurden ihm die Toten so bekannt,
als wäre er durch sie mit einem jeden
ganz nah verwandt; er ließ die andern reden
und glaubte nicht und nannte jenes Land
das gutgelegene, das immersüße -
Und tastete es ab für ihre Füße.