De aanschijning
Kon men ze maar bekijken,
Die deugden, daar benee; en scheen elk deel
Zo helder als ze boven prijken,
Dan was de lucht een stralend mooi geheel.
Met sterren toont God ons
De deugd, zoals men kwaad door tranen vindt;
Toch zwoegen we ons daaglijks krom,
Of smart geen dwaasheid is, en deugd niet wint.
Foil
If we could see below
The sphere of vertue, and each shining grace
As plainly as that above doth show;
This were the better skie, the brighter place.
God hath made starres the foil
To set off vertues; griefs to set off sinning:
Yet in this wretched world we toil,
As if grief were not foul, nor vertue winning.