Cymbeline Act IV, Scene 2
Vrees niet meer het vuur van de zon
Noch de kou van winterdagen
't Is gedaan, wat ooit begon
Wat je had, wordt weggedragen
Paardenbloem bloeit op en wordt
Pluizenbol, want stof wordt stof
Vrees niet meer de drift van de vorst,
De tiran verliest zijn macht;
Heb geen honger meer, geen dorst,
Eikenboom en riet breekt af;
Koningstaf en wijsheid wordt
Weggevaagd, want stof wordt stof.
Vrees niet meer het bliksemvuur,
Noch de helse donderslagen
Vrees geen laster, geen censuur.
Weg de lach en weg de traan;
Liefde bloeit en liefde wordt
Opgezegd, want stof wordt stof.
Geen demon verovert je!
En geen heks betovert je!
En geen geest begeert je!
En geen kwaad verteert je!
Zachte rust komt er nu aan,
Dat zal op jouw grafsteen staan!
Fear no more the heat o’ the sun,
Nor the furious winter’s rages;
Thou thy worldly task hast done,
Home art gone, and ta’en thy wages:
Golden lads and girls all must,
As chimney-sweepers, come to dust.
Fear no more the frown o’ the great;
Thou art past the tyrant’s stroke;
Care no more to clothe and to eat;
To thee the reed is as the oak:
The scepter, learning, physic, must
All follow this, and come to dust.
Fear no more the lightning flash,
Nor the all-dreaded thunder stone;
Fear not slander, censure rash;
Thou hast finished joy and moan:
All lovers young, all lovers must
Consign to thee, and come to dust.
No exorciser harm thee!
Nor no witchcraft charm thee!
Ghost unlaid forbear thee!
Nothing ill come near thee!
Quiet consummation have;
And renownèd be thy grave
Dit lied komt uit het stuk Cymbeline en wordt gezongen bij het dode lichaam van Cloten en de niet dode, maar wel in coma verkerende Fidele. Deze laatste is in werkelijkheid de als jongen verklede prinses Imogeen. De pointe van dit lied is dat je niet bang hoeft te zijn voor alle ellende, want de dood maakt alles goed. Geen last meer van kou of hitte, alles breekt af, zowel het riet als de eikenboom. Let ook op de derde regel van couplet twee. Vrees de censuur niet meer. Want dat was wat de toneelschrijvers het meeste vreesden in die donkere jaren van de reformatie: de censuristen die met hun rode potloden door de tekst gingen, of erger nog, die ’s nachts aan de deur konden kloppen voor een enkele reis naar de Tower. Aan het eind komt het sprookje, met de heksen en de geesten, maar zelfs daar vind je rust. Dat staat ook op de grafsteen van Shakespeare: Laat deze beenderen rusten.
Regel vijf en zes hebben als tekst: ‘Golden lads and girls all must, as chimney sweepers come to dust.’ Het bijzondere van die zin is dat ‘golden lads’ de omschrijving is van paardenbloemen, tenminste in de streek rondom Stratford upon Avon. Sommigen zien daarin (eens te meer) het bewijs dat Shakspeare uit deze stad afkomstig is. De ‘chimney sweepers’ zijn dan de ragebollen die schoorsteen-vegers gebruiken bij hun werk, maar slaan natuurlijk ook op de pluizige vorm die de paardenbloemen na hun bloei krijgen. In de vertaling noem ik ze paardenbloem en pluizenbol, waaruit je misschien kunt afleiden dat de schrijvers van dit boek geboren zijn in de buurt van Leiden.
Liederen zijn lastiger te vertolken dan gedichten. Zeker een lied dat op verschillende manieren en op verschillende melodieën wordt gezongen. Vergelijk maar de uitvoering van Fear no More van Gerald Finzi met die van Loreena McKennitt (titel Cymbeline). Het zijn twee verschillende versies waarin de woorden op verschillende manieren in de melodie worden getrokken. Wie het wil zingen, zal ook de melodie moeten aanpassen om het kloppend te krijgen. Vrees niet!