De zondaar
O Heer, door hoge koorts ben ik geveld,
Want wat verzamelt mijn geheugen veel!
Geldt voor mijn geest wat voor een week ook geldt,
Dan heeft U recht op één-zevende deel.
Ik vind daar resten van veel ijdelheid
Met flinters heiligheid, waarvan niet één
Zich tonen durft, zo met uw leer in strijd:
Hemel in ‘t centrum, aarde eromheen.
In zoveel drab is ’t aftreksel gering:
De geest en ’t puur elixer van mijn hart
Zijn één procent of nog een kleiner part.
Herstel Uw beeld toch, Heer, hoor hoe ik zing:
Hoewel mijn hart, zo hard, U weinig biedt;
Maar U schreef ooit in steen, vergeet dat niet.
The Sinner
Lord, how I am all ague, when I seek
What I have treasur’d in my memorie !
Since, if my soul make even with the week,
Each seventh note by right is due to thee.
I finde there quarries of pil’d vanities,
But shreds of holinesse, that dare not venture
To shew their face, since crosse to thy decrees :
There the circumference earth is, heav’n the centre.
In so much dregs the quintessence is small :
The spirit and good extract of my heart
Comes to about the many hundredth part.
Yet, Lord, restore thine image, heare my call :
And though my hard heart scarce to thee can grone,
Remember that thou once didst write in stone.