Sonnet 39
Hoe kan ik jou gepast met eer belonen,
Als jij een deel, het beste, bent van mij?
En hoe kan ik mezelf die eer betonen?
Want prijs ik jou, dan prijs ik tevens mij.
O, laten we daarom gescheiden leven;
Noem onze liefde niet ondeelbaar één;
Zodat ik jou die lof en eer kan geven
Die jij alleen verdient, ja, jij alleen.
Gescheiden zijn van jou, dat doet me pijn,
Wanneer die bitterheid niet werd verzoet
Door in gedachten steeds bij jou te zijn,
Wat tijd en piekeren vergeten doet.
Maak twee uit één, dat heb ik moeten leren,
Door hem die elders is hier te vereren.
Sonnet 39
O! how thy worth with manners may I sing,
When thou art all the better part of me?
What can mine own praise to mine own self bring?
And what is't but mine own when I praise thee?
Even for this, let us divided live,
And our dear love lose name of single one,
That by this separation I may give
That due to thee which thou deserv'st alone.
O absence! what a torment wouldst thou prove,
Were it not thy sour leisure gave sweet leave,
To entertain the time with thoughts of love,
Which time and thoughts so sweetly doth deceive,
And that thou teachest how to make one twain,
By praising him here who doth hence remain.