To be or not to be
Hamlet (Act III, scene 1)
Dood of leven?
De vraag is: wil je dood of wil je leven;
Is ’t beter om je geest te laten straffen
Door pijlen die het noodlot op je richt,
Of moet je je tegen die zee van plagen
Verweren tot het einde? Sterven, slapen;
Niet meer; en met die slaap een einde maken
Aan hartzeer en aan duizend aardse pijnen
Die in ons lijf bestaan, ja, dat is toch
Wat iedereen zou wensen. Sterven, slapen;
Slapen, en dan ook dromen, Ai, dat is ‘t;
Want wát wij dromen in die dodenslaap,
Als we bevrijd zijn van dit aards getob,
Doet ons weer twijfelen; dát is waarom
Wij de ellende zo lang laten duren;
Want wie verdraagt de gesels van de tijd,
Het onrecht van tirannen, smaad van patsers,
Smart door miskende liefdes, treuzelrecht,
De ambtelijke botheid, de verachting
Die ware deugd verlaagt tot dommigheid,
Wanneer men zich eenvoudig kan bevrijden
Door slechts één dolkstoot? Wie verdraagt de pijn,
Al vloekend, zwetend in dit zwaar bestaan,
Wanneer we niet verward werden door angst,
Na onze dood – dat onontdekte land,
Van waaruit nooit één reiziger terugkwam?
Verdragen wij niet liever nú de pijn
Dan dat we vluchten in iets onbekends?
Zo maakt gepieker lafaards van ons allen,
En krijgt de frisse blos van dadendrang
De ziekelijke bleekheid van gepeins,
En zo gaat elke grote onderneming
Door dit gekommer zwalken en raakt zo
De naam van actie kwijt.
To be or not to be
To be, or not to be: that is the question:
Whether 'tis nobler in the mind to suffer
The slings and arrows of outrageous fortune,
Or to take arms against a sea of troubles,
And by opposing end them? To die: to sleep;
No more; and by a sleep to say we end
The heart-ache and the thousand natural shocks
That flesh is heir to, 'tis a consummation
Devoutly to be wish'd. To die, to sleep;
To sleep: perchance to dream: ay, there's the rub;
For in that sleep of death what dreams may come
When we have shuffled off this mortal coil,
Must give us pause: there's the respect
That makes calamity of so long life;
For who would bear the whips and scorns of time,
The oppressor's wrong, the proud man's contumely,
The pangs of despised love, the law's delay,
The insolence of office and the spurns
That patient merit of the unworthy takes,
When he himself might his quietus make
With a bare bodkin? who would fardels bear,
To grunt and sweat under a weary life,
But that the dread of something after death,
The undiscover'd country from whose bourn
No traveller returns, puzzles the will
And makes us rather bear those ills we have
Than fly to others that we know not of?
Thus conscience does make cowards of us all;
And thus the native hue of resolution
Is sicklied o'er with the pale cast of thought,
And enterprises of great pith and moment
With this regard their currents turn awry,
And lose the name of action.