Sonnet 7
Zie, als het schitterende oosterlicht
Met vlammend hoofd boven de kim verrijst,
Hoe ieder mens de blik naar boven richt,
En aan die majesteit zijn eer bewijst.
Als hij de steile hemelrug beklimt
En zijn volwassen kracht laat zien, dan nog
Wordt hij door elke sterveling bemind
En volgt men trouw zijn gouden pelgrimstocht.
Maar trekt hij kreupel ná het hoogste punt
Zijn zware kar naar 't einde van de dag,
Dan wordt geen blik van eerbied hem gegund
En wendt men zich van zijn teloorgang af.
Als jij jouw kar naar 't levenseinde trekt,
Dan kijkt geen mens - als je geen zoon verwekt.
Sonnet 7
Lo! in the orient when the gracious light
Lifts up his burning head, each under eye
Doth homage to his new-appearing sight,
Serving with looks his sacred majesty;
And having climbed the steep-up heavenly hill,
Resembling strong youth in his middle age,
Yet mortal looks adore his beauty still,
Attending on his golden pilgrimage:
But when from highmost pitch, with weary car,
Like feeble age, he reeleth from the day,
The eyes, 'fore duteous, now converted are
From his low tract, and look another way:
So thou, thyself outgoing in thy noon
Unlooked on diest unless thou get a son.