Vluchteling Blues (Lied XXVIII)
Stel de stad telt tien miljoen zielen,
Een deel woont op stand en een deel in de gribus,
Maar toch geen plaats voor ons, mijn lief, maar toch is geen plaats voor ons.
We hadden een land ooit, door ons zo bemind;
Kijk in de atlas, daar staat het in,
Maar we kunnen er niet naar toe, mijn lief, maar we kunnen er niet naar toe.
De boom op het kerkhof krijgt ieder jaar
In de lente weer nieuwe bloesems, maar
oude paspoorten niet, mijn lief, oude paspoorten niet.
De consul sloeg hard op de tafel en zei:
“Zonder een paspoort ben je dood voor mij”,
Maar gelukkig leven we nog, mijn lief, maar gelukkig leven we nog.
Het comite, stelde mij gerust,
Ze zeiden heel vriendelijk, kom volgend jaar terug
Maar waar blijven wij dan nu, mijn lief, waar blijven wij dan nu?
Tijdens een vergadering sprak iemand verbeten:
'Als we ze toelaten, stelen ze ons eten'
Hij had het over jou en mij, mijn lief, hij had het over jou en mij.
Het leek of het ver weg aan het donderen was:
't Was Hitler die brulde: “Ze moeten aan het gas”,
En hij bedoelde ons, mijn lief, en hij bedoelde ons.
‘k Zag een poedel met keurig jasje aan,
En dat deuren voor katten werden opengedaan
Maar niet voor Duitse joden, mijn lief, maar niet voor Duitse joden.
Ik ging naar de haven en waar ik stond
Zwommen de vissen vrij in het rond,
Op minder dan een meter of drie, mijn lief, op minder dan een meter of drie .
Ik liep door een bos, en zag vogels in de boom
Ze hadden geen politici en zongen zo mooi;
Dat waren natuurlijk geen mensen, mijn lief, dat waren natuurlijk geen mensen.
Ik droomde van een flat van duizend etages
Met duizend deuren en met duizend ramen
Maar geen enkele was van ons, mijn lief, maar geen enkele was van ons.
Ik stond op een vlakte met sneeuw en ijs,
En tien duizend soldaten marcheerden voorbij,
Zoekend naar jou en mij, mijn lief, zoekend naar jou en mij.
Refugee Blues
Say this city has ten million souls,
Some are living in mansions, some are living in holes:
Yet there's no place for us, my dear, yet there's no place for us.
Once we had a country and we thought it fair,
Look in the atlas and you'll find it there:
We cannot go there now, my dear, we cannot go there now.
In the village churchyard there grows an old yew,
Every spring it blossoms anew:
Old passports can't do that, my dear, old passports can't do that.
The consul banged the table and said,
"If you've got no passport you're officially dead":
But we are still alive, my dear, but we are still alive.
Went to a committee; they offered me a chair;
Asked me politely to return next year:
But where shall we go to-day, my dear, but where shall we go to-day?
Came to a public meeting; the speaker got up and said;
"If we let them in, they will steal our daily bread":
He was talking of you and me, my dear, he was talking of you and me.
Thought I heard the thunder rumbling in the sky;
It was Hitler over Europe, saying, "They must die":
O we were in his mind, my dear, O we were in his mind.
Saw a poodle in a jacket fastened with a pin,
Saw a door opened and a cat let in:
But they weren't German Jews, my dear, but they weren't German Jews.
Went down the harbour and stood upon the quay,
Saw the fish swimming as if they were free:
Only ten feet away, my dear, only ten feet away.
Walked through a wood, saw the birds in the trees;
They had no politicians and sang at their ease:
They weren't the human race, my dear, they weren't the human race.
Dreamed I saw a building with a thousand floors,
A thousand windows and a thousand doors:
Not one of them was ours, my dear, not one of them was ours.
Stood on a great plain in the falling snow;
Ten thousand soldiers marched to and fro:
Looking for you and me, my dear, looking for you and me.