Vrede
Waar woon je, lieve Vrede, vroeg ik zacht,
Vertel het mij.
Ik zocht je in een grot, ik dacht,
Is Vrede misschien daar?
Hol was het antwoord van de wind, die zei:
Zoek elders maar.
Dat deed ik, ik ging verder en daar was
Een regenboog.
Kijk, het galon van Vredes’ jas,
Dacht ik, maar al weer gauw
Verspreidden zich de wolken, werd het droog,
De hemel blauw.
Ik liep een mooie tuin in en ik zag
Daar bloemen staan.
Er stond een Keizerskroon, ik dacht
De Vrede wortelt hier;
Maar toen ik keek, vraten er wormen aan
Die mooie sier.
Uiteindelijk heb ik een man ontmoet,
Waardig en oud.
De vrede? zei hij, luister goed:
Er leefde lange tijd gelee
Een rijke prins in Salem, met veel goud
En ook veel vee.
Hij leefde goed, maar het liep niet goed af:
Hij werd vermoord.
Maar later groeiden op zijn graf
Twaalf aren, vol met graan.
En één daarvan plantte zich daarna voort,
En bleef bestaan.
Hij groeide en verspreidde zich heel snel
De wereld door;
Wie daarvan at, begreep zeer wel
Dat zijn geheime deugd
Het kwaad is dat verdwijnt en plaats maakt voor
Vrede en vreugd.
Neem van het graan dat in mijn tuin hier groeit;
Het groeit voor jou,
Dus maak er brood van. Want je zoekt
Zo vurig en vol ijver, maar
De vrede waarvan jij zo vurig houdt,
Is enkel daar.
Peace
Sweet Peace, where dost thou dwell? I humbly crave,
Let me once know.
I sought thee in a secret cave,
And ask'd, if Peace were there,
A hollow wind did seem to answer, No:
Go seek elsewhere.
I did; and going did a rainbow note:
Surely, thought I,
This is the lace of Peace's coat:
I will search out the matter.
But while I looked the clouds immediately
Did break and scatter.
Then went I to a garden and did spy
A gallant flower,
The crown-imperial: Sure, said I,
Peace at the root must dwell.
But when I digged, I saw a worm devour
What showed so well.
At length I met a rev'rend good old man;
Whom when for Peace
I did demand, he thus began:
There was a Prince of old
At Salem dwelt, who lived with good increase
Of flock and fold.
He sweetly lived; yet sweetness did not save
His life from foes.
But after death out of his grave
There sprang twelve stalks of wheat;
Which many wond'ring at, got some of those
To plant and set.
It prospered strangely, and did soon disperse
Through all the earth:
For they that taste it do rehearse
That virtue lies therein;
A secret virtue, bringing peace and mirth
By flight of sin.
Take of this grain, which in my garden grows,
And grows for you;
Make bread of it: and that repose
And peace, which ev'ry where
With so much earnestness you do pursue,
Is only there.