062 Lent

Vasten


Welkom, mooi Vastenfeest! Wie jou niet mag

Houdt niet van Matiging en van Gezag,

En wil dat passie troont;

De Schrift zeg: ‘Vast’; de Kerk beveelt: ‘En gauw!’,

Dus geef je Moeder wat je geven zou

Aan ieder Rechtspersoon.


Een hart met liefde en met vrees gevuld,

Geeft op de eerste plaats zichzelf de schuld

Als het met dogma’s strijdt;

Het hart zegt, als gebruik hem rechtskracht biedt:

‘Ik ben een schande voor de Kerk’, en niet

‘De Kerk is dat voor mij’.


Een ware Christen matigt graag en hij

Zoekt niet naar uitvluchten, want hij is blij

Als goedheid in hem vlamt,

Indien het Kerkgezag, dat is bedoeld

Ons plichtgevoel te sterken, het bekoelt

En Macht zichzelf verlamt.


Want reinheid voorkomend uit matigheid,

Creëert gedachten vol beweeglijkheid,

Een oog dat licht niet vreest:

Terwijl de zatheid barst van vuile geuren,

Van zure lucht en van schandalig meuren,

Die alle vreugde breekt.


Het voordeel van het vasten neemt nog toe,

Door ’t Paasfeest en het nieuwe voorseizoen,

Dat stuwt alles omhoog.

Ook mag een ander niet door misbruik van

Het vasten dat gebruik bederven; dan

Verdoet dat ons geloof.


Al wacht na veertig dagen ons geen end

Als Christus, maar dat je zijn volger bent,

Is beter dan te rusten.

We kunnen Christus’reinheid niet bereiken

Toch bidden we: Heer maak ons Uw gelijke.

Streef daarom naar het beste


Want wie de weg die Christus nam, in slaat

Heeft groter kans dat hij straks voor Hem staat

Dan wie een zijweg neemt.

Misschien keert God, die heel ver voor mij loopt,

Zich om, en houdt mijn hand vast, en ik hoop

Dat Hij mij ondersteunt


O laat ons, Heer, het ware vasten leren

Door zonden te versterven, laat ons keren

Van ‘t kwade naar het goede;

Laat ieder vóór zijn deur een tafel dekken,

En aan de armen een banket verstrekken

Die ook zijn ziel zal voeden.

Lent


Welcome deare feast of Lent: who loves not thee,

He loves not Temperance, or Authoritie,

But is compos'd of passion.

The Scriptures bid us fast; the Church sayes, now:

Give to thy Mother, what thou wouldst allow

To ev'ry Corporation.


The humble soul compos'd of love and fear

Begins at home, and layes the burden there,

When doctrines disagree.

He sayes, in things which use hath justly got,

I am a scandall to the Church, and not

The Church is so to me.


True Christians should be glad of an occasion

To use their temperance, seeking no evasion,

When good is seasonable;

Unlesse Authoritie, which should increase

The obligation in us, make it lesse,

And Power it self disable.


Besides the cleannesse of sweet abstinence,

Quick thoughts and motions at a small expense,

A face not fearing light:

Whereas in fulnesse there are sluttish1 fumes,

Sowre exhalations, and dishonest rheumes,2

Revenging the delight.


Then those same pendant profits, which the spring

And Easter intimate, enlarge the thing,

And goodnesse of the deed.

Neither ought other mens abuse of Lent

Spoil the good use; lest by that argument

We forfeit all our Creed.


It 's true, we cannot reach Christ's fortieth day;

Yet to go part of that religious way,

Is better than to rest:

We cannot reach our Savior's purity;

Yet are bid, Be holy ev'n as he.

In both let 's do our best.


Who goeth in the way which Christ hath gone,

Is much more sure to meet with him, than one

That travelleth by-ways:

Perhaps my God, though he be far before,

May turn, and take me by the hand, and more

May strengthen my decays.


Yet Lord instruct us to improve our fast

By starving sin and taking such repast

As may our faults control:

That ev'ry man may revel at his door,

Not in his parlor; banqueting the poor,

And among those his soul.