Als ik zou lezen, zomaar op een dag,
Dat jij was heengegaan, nooit meer zal zijn –
En dat ik achterop een dagblad zag,
Van zomaar iemand naast me in de trein,
Hoe op de kruising van een zekere straat
En avenue (zo geeft een krant dat aan)
Een man met haast, dus jij misschien, daar laat
In de namiddag plots is doodgegaan.
Nee, huilen, luid gaan huilen, zou ik niet,
Geen hand verroeren zou ik op die plek –
Slechts kijken naar het licht dat langs mij schiet,
Met rond mijn mond een iets bezorgder trek;
Of met iets meer interesse uitzien naar
Een bontzaak of een kapper voor mijn haar.
If I should learn, in some quite casual way,
That you were gone, not to return again—
Read from the back-page of a paper, say,
Held by a neighbor in a subway train,
How at the corner of this avenue
And such a street (so are the papers filled)
A hurrying man—who happened to be you—
At noon to-day had happened to be killed,
I should not cry aloud—I could not cry
Aloud, or wring my hands in such a place—
I should but watch the station lights rush by
With a more careful interest on my face,
Or raise my eyes and read with greater care
Where to store furs and how to treat the hair.