060
Sonnet 60
Zoals de golven naar het strand toe stuwen,
Zo haasten de minuten naar het eind,
Voortdurend bezig alles voort te duwen
En plaats te maken voor wat weer verdwijnt.
Een kind, geboren in het volle licht,
Klimt naar volwassen¬heid, kroon van het leven;
Maar komt na harde strijd het eind in zicht,
Dan neemt de Tijd al wat hij heeft gegeven.
De Tijd vernielt de bloesem van de jeugd,
Graaft diepe voren in een glad gelaat,
Ontneemt aan de natuur haar mooiste deugd
En maait met sikkel om, al wat bestaat.
Maar toch houdt mijn gedicht voor altijd stand
En brengt jou eer, ondanks zijn wrede hand.
Sonnet 60
Like as the waves make towards the pebbled shore,
So do our minutes hasten to their end,
Each changing place with that which goes before,
In sequent toil all forwards do contend.
Nativity once in the main of light,
Crawls to maturity, wherewith being crowned,
Crooked eclipses 'gainst his glory fight,
And Time that gave, doth now his gift confound.
Time doth transfix the flourish set on youth,
And delves the parallels in beauty's brow,
Feeds on the rarities of nature's truth,
And nothing stands but for his scythe to mow.
And yet to times in hope, my verse shall stand
Praising thy worth, despite his cruel hand.