020

Sonnet 20

Natuur gaf jou een vrouwelijk gezicht,

Mijn Meester-Meesteres voor wie ik schrijf,

Een vrouwenhart ook, zacht, maar niet gericht

Op vals gedraai, waartoe een vrouw soms neigt.

Haar oog bedriegt, terwijl het jouwe blinkt;

Al wat het ziet, laat zich met goud verrijken;

Een man, die met zijn pracht haar pracht verdringt,

Waar mannen steels en vrouwen stil naar kijken.

Je zou eerst als een vrouw worden geboren,

Maar de natuur beviel je en ze deed

Er nog iets bij: zo heb ik je verloren,

Want net dat `iets' is niet aan mij besteed.

Zo pikte zij jou uit voor vrouwenpret;

Schenk mij jouw liefde, kruip met hen in bed.

Sonnet 20

A woman's face with nature's own hand painted,

Hast thou, the master mistress of my passion;

A woman's gentle heart, but not acquainted

With shifting change, as is false women's fashion:

An eye more bright than theirs, less false in rolling,

Gilding the object whereupon it gazeth;

A man in hue all hues in his controlling,

Which steals men's eyes and women's souls amazeth.

And for a woman wert thou first created;

Till Nature, as she wrought thee, fell a-doting,

And by addition me of thee defeated,

By adding one thing to my purpose nothing.

But since she prick'd thee out for women's pleasure,

Mine be thy love and thy love's use their treasure.

Bijschrift:

Bij elke vertaling gaat ontstellend veel verloren. Shakespeare speelt voortdurend met de dubbele en soms meervoudige betekenis van woorden. Zijn sonnetten lijken op Indonesische spekkoeken. Ze bestaan uit diverse lagen van verschillende smaak en kleur. Een vertaler moet zich beperken tot één of hooguit twee lagen. Meer is nauwelijks mogelijk. Elke vertaling is een nederlaag.

Daarom is het zo waardevol dat er verschillende vertalingen zijn. Want daardoor ontstaat toch weer een vollediger beeld van de spekkoek. Om dit te illustreren zal ik de vertalingen van één sonnet behandelen. Ik kies voor het twintigste sonnet, omdat daarin een groot aantal "onvertaalbare" zinnen voorkomt.

Sonnet 20 heeft veel discussie teweeg gebracht omdat het sonnet voor sommige commentatoren laat zien dat Shakespeare een verstokte homoseksueel was, terwijl anderen het juist beschouwen als bewijs voor het heteroseksuele gehalte van de dichter. Over humor gesproken. In de eerste twee kwatrijnen roemt de dichter het vrouwelijk uiterlijk en de vrouwelijke eigenschappen van zijn vriend. In het derde kwatrijn vertelt hij dat de natuur zo gek op hem was dat hij er bij zijn geboorte nog "iets" bij kreeg. Voor de dichter heeft die aanvulling echter geen waarde. En dus besluit hij het sonnet met de woorden 'Geef mij jouw liefde en geef de vrouwen dat "iets" voor hun pleziertjes.' Laten we dit sonnet eens regel voor regel bekijken en de oplossingen van de vele vertalers in ogenschouw nemen.

A woman's face, with Nature's own hand painted, Hast thou, the Master-Mistress of my passion

In deze eerste twee regels moeten nogal wat zaken worden verteld: Wie heeft wat? Jij hebt; Wie ben jij? De Meester-Meesteres van mijn passie (van mijn liefesgedicht); Wat heb jij? Een vrouwelijk gezicht, door de natuur zelf geschilderd. Dat zijn al zestien woorden in deze kortst mogelijke versie. Dat wordt geen eenvoudige opgave. Boutens houdt dezelfde volgorde aan: 'Een vrouws gelaat, zooals natuur zelf 't kneedde, / hebt gij, de meester-meesteres mijns harten'. Peter Verstegen gooit de hele zin om: 'Jij, van mijn hartstocht meesteres en meester / kreeg van Natuurs penseel een vrouwlijk aanschijn.' De andere vertalingen liggen hier tussenin en de grootste variatie zit hem in "of my passion": van mijn harte, van mijn min, van mijn zuchten, van mijn begeren, voor wie ik schrijf.

De keuze wordt veelal bepaald door het rijmwoord van de vierde zin. Dat is vaak het geval bij sonnetvertalers. Eerst wordt het rijmwoord in regel vier gekozen en daarvan wordt het rijmwoord van regel twee afgeleid. Het rijmwoord in regel twee is te vergelijken met de net iets ingehouden stap van een verspringer, voordat hij zijn afzet doet. Laten we kijken hoe de vertalers in de regels drie en vier neerploffen.

A woman's gentle heart, but not acquainted / With shifting change, as is false women's fashion.

In alle vertalingen komt er eerst iets als "een vrouwlijk hart", al of niet met de adjectieven 'zacht, teder of mild'. Maar wat daarna komt verschilt in alle negen vertalingen. Laten we beginnen met de dichters die beginnen met iets in de trant van 'Een teder vrouwenhart….'. Kortheidshalve vermeld ik alleen het vervolg:

'dat nimmer smarte / verwekt door vrouw'lijk naar verand'ring streven' (Burgersdijk);

'maar niet opstandig / en door geen valse vrouwengril verwilderd' (vElden);

'maar niet geschaad / door grilligheid van valse vrouwenzin' (Messelaar);

'niet zo losbandig / als valse vrouwen die men dient te duchten' (Jonk);

'maar niemand leest er / het vals verraad waar vrouwen toe in staat zijn' (Verstegen);

'maar niet gericht / op vals gedraai, waartoe een vrouw soms neigt' (vdKrogt).

Verder zijn er drie vertalingen die simpelweg beginnen met 'Een vrouwenhart…':

'maar niet naar vrouwenzede / gespitst op wufter listen looze parten' (Boutens);

'dat nooit losbandig dwaalde / als een, in valse wisseldrif bevangen' (vEmdeBoas);

'maar niet met al die kuren / van vrouwen in steeds nieuwe verf en veren' (RoyvZuydewijn).

Er zijn veel manieren om hetzelfde te zeggen, dat blijkt maar weer. Het lijkt me een aardig gezelschapsspel om de negen vertalingen in volgorde van vrouwonvriendelijkheid te zetten.

Na het gelaat en hart, komen in de twee volgende regels de ogen van de vriend in het vizier:

An eye more bright then theirs, less false in rolling: / Gilding the objects whereupon it gazeth,

Vooral het eerste deel, met de tegenstelling tussen 'more bright' en 'less false', levert veel vertaalverschillen op: 'Een oog met vrouwenblik, doch zonder valschheid' (Burgersdijk); 'Stralender oog en niet zoo valsch in schelen' (Boutens); 'Een oog, min vals, dat meer dan 't hare straalde' (vEmdeBoas); 'Een oog dat meer dan vrouwenogen flonkert' (vElden); 'Uw oog glanst meer bij minder valse schijn' (Messelaar); 'Oprecht van oogopslag en uiterst schrander' (Jonk); 'Jouw oog vonkt meer, dwaalt niet zo vals als 't hare' (Verstegen); 'Een oog welks heller glans, maar minder flemend' (RoyvZuydewijn); 'Haar oog bedriegt, terwijl het jouwe blinkt' (vdKrogt).

In de daaropvolgende zinnen kunnen de vertalers nog eens laten zien wat ze kunnen:

A Man in hue, all Hues in his controlling, / which steals men's eyes and women's souls amazeth.

Verstegen geeft als letterlijke (proza)vertaling in zijn commentaar: "een man qua uiterlijk, maar je zou ieder uiterlijk kunnen aannemen, zodat mannen gefascineerd naar je kijken en vrouwen innerlijk verbijsterd zijn."

Het moeilijke zit in de tweede helft van dit gedeelte, waarin zes begrippen gepropt moeten worden: stelen - mannen - ogen - vrouwen - zielen - verbazen. Alleen deze woorden leveren al één jambe teveel op en het is nog niet eens een zin. De vertalingen zijn dan ook in te delen in het aantal weggelaten begrippen:

In twee vertalingen worden alle begrippen gebruikt: één levert een staccato-zin op: 'Wat mannenoog steelt vrouwenziel verbijstert (Boutens) en één is prachtig compact: 'Die 't manoog steelt en 't vrouwenhart doet zwichten' (RoyvZuydewijn).

In twee vertalingen wordt het stelen en verbazen gecombineerd, waarbij de één wat merkwaardig uitvalt: 'Dat mannenoog en vrouwenhart doet lusten' (Jonk) en de ander mooi gevonden is: 'Der mannen oog, der vrouwen ziele boeien' (Burgersdijk). In een ander geval wordt alleen het begrip ziel verdonkeremaand: 'Tref jij het manlijk oog, de vrouw onthuts je'. De andere vier vertalingen noemen slechts vier begrippen en laten oog en ziel voor wat ze zijn: 'Die mannen boeit en vrouwen houdt gevangen' (vEmdeBoas); 'Vrouwen verbaast en mannen op doet kijken' (vElden); 'Doet mannen omzien, rooft de vrouw haar rust' (Messelaar). Mijn eigen vertaling luidt 'Waar mannen steels en vrouwen stil naar kijken' (vdKrogt). Hier wordt het meeste werk gedaan door het allitererende koppel "steels' en 'stil', waarmee gedeeltelijk wordt gecompenseerd wat aan woordbetekenissen verloren ging

In het laatste kwatrijn van sonnet 20 wordt uitgelegd waarom de vriend ondanks al deze vrouwelijke trekken toch niet geschapen is voor het liefdesplezier van de dichter.

And for a woman wert thou first created, / Till nature, as she wrought thee, fell a-doting,/ And by addition me of thee defeated,/ By adding one thing to my purpose nothing.

Aardig zijn de vertalingen van 'fell a-doting': We zien: 'op u verliefde' (Burgersdijk en Verstegen); 'verward werd' (vEmdeBoas); 'verliefd werd' (vElden); 'geraakt werd' (Messelaar); 'ontvlamd' (Jonk); ' verzot geraakt' (RoyvZuydewijn); 'maar de Natuur beviel je' (vdKrogt). Voor een heel andere woordbetekenis zorgt Boutens: 'aan 't dutten'.

Ook in de laatste regel van dit kwatrijn treden weer de nodige verschillen op:

'U iets te veel, mij nutt'loos, schonk, mij griefde' (Burgersdijk); 'Door één bijgift die ik niet kan benutten' (Boutens); 'Daar een teveel, dat mij niet past, uw part werd' (vEmdeBoas); 'Door iets erbij voor mij van gener waarde' (vElden); 'U man doet zijn en mijn hoop ijdel maakt' (Jonk); 'Eén ding erbij had voor mijn doel geen waarde' (Jonk); 'Omdat die toevoeging mij juist ontriefde' (Verstegen); 'En zo voor mijn doel ongeschikt gemaakt' (RoyvZuydewijn); 'Want net dat "iets" is niet aan mij besteed' (vdKrogt).

Tot slot, de laatste twee regels, die sterk erotisch getint zijn:

But since she pricked thee out for womens pleasure, / Mine be thy love, and thy loves use their treasure.

Ik laat de negen vertalingen van de laatste regel volgen.

'Gun mij uw liefde, haar 't genot van 't minnen' (Burgersdijk); 'Laat mij uw liefde beuren, zij haar rente' (Boutens); 'Zij mijn Uw min en 't zingenot het hare' (vEmdeBoas); 'Laat haar uw liefde, uw vriendschap mij behoren' (vElden); 'Laat mij uw liefde, haar de lust behoren' (Messelaar); 'Schenk mij dan liefde, hén min na het versieren' (Jonk); 'Mij zij je liefde, haar je wellust dierbaar' (Verstegen); 'Geef mij je liefde, laat dát haar gebruiken' (RoyvZuydewijn); 'Schenk mij jouw liefde, kruip met hen in bed' (vdKrogt).

Wat leert ons deze vergelijking. Dat negen vertalers elkaar nauwelijks napraten. Elk van de negen heeft een nieuwe vertaling gevonden voor het origineel. De verschillen geven ons een bredere kijk op het sonnet. In zijn volledige spekkoekenvorm ziet sonnet 20 er als volgt uit:

Gij, of mag ik jij zeggen, Heer, Meester, Prins, maar tegelijk ook Vrouwe, Meesteres, Prinsesse, gebiedster van mijn harte en mijn hartstocht, van mijn liefde en min, maar ook van mijn zuchten en begeren, jij hebt een blozend vrouwengelaat en vrouwelijk aangezicht met de trekken van een vrouw, door de natuur met penseel geschilderd en gemaald, ofwel eigenhandig geboetseerd en gekneed;

En jij hebt ook een teder, zacht vrouwenhart al is het niet geschaad door die smarte verwekkende wisseldrift, die veranderlijke wispelturigheid, dat losbandig gedraai en verraad en die andere grillen en kuren die zo in de mode zijn bij die bedrieglijke valse vrouwen met hun verf en veren en hun wufter looze parten, die men dient te duchten;

Jij hebt ook stralende oprechte en uiterst schrandere ogen die met heller glans blinken en vonken en flonkeren en niet zo bedrieglijk vals schelen en flemend alle kanten uitkijken, maar die glans geven aan alles wat zij zien, wat zij kussen en aanblikken of waarnaar hun starende blikken langen en zich richten en alles vergulden en in een gouden gloed omtoveren en zonneluisteren;

Je bent een man qua uiterlijk en tint, vorm en schoonheid, voorkomen en pracht, maar jouw malsheid zou ieder uiterlijk kunnen aannemen, in alles delen, groots zijn als geen ander en al het andere verdonkeren of doen falen, zodat de ogen van mannen erdoor getroffen worden en zij gefascineerd, geboeid en steels naar je kijken en vrouwen innerlijk met hun ziel stil, geboeid, gevangen, maar ook verbaasd, onthutst, nee verbijsterd naar je opzien, wat hun doet zwichten en lusten en hun rust zal roven;

Je werd dan ook aanvankelijk, in eerste aanleg, door de Natuur als vrouw geschapen, maar toen ze jou vormde en baarde en jij ter wereld kwam, ontvlamde de natuur en werd zij bestormd door hartstocht. Zij was verward, verzot en verliefd door jouw schoonheid, en toen ze even zat te dutten voegde zij iets aan jou toe, waardoor je voor mij werd gekaapt en verloren ging, omdat die ene nutteloze toevoeging, die toe- en bijgift, niet aan mij was besteed en mijn doel niet diende. Dat ene extra 'iets' teveel was voor mij van gener waarde, het griefde en ontriefde en ontwapende mij en maakte mijn hoop ijdel.

Maar aangezien de Natuur jou heeft uitgepikt voor de pret en het plezier van vrouwen, hoop ik dat jij mij jouw liefde geeft en gunt en schenkt zodat ik jou min krijg en beur, terwijl die vrouwen als ze je versieren de rijkdom, de rente, het min- en zingenot, de lust en de ontluikende wellust krijgen als je met hen in bed kruipt.

In het jaar 2003 vertaalden de 12 dichters van het vertaalgenootschap Weerklank op mijn veroek nogmaals Sonnet 20. Dit leverde een nieuwe spekpannenkoek op:

SONNET 20 (Versie van Weerklank)

De Natuur heeft eigenhandig jouw gelaat met al de puur nature vrouwenlijke trekken met penseel geschilderd, gepenseeld, verbeeld, gemaakt, verweven en verwend, jij, lief, gebiedster, meester(esse), meester-minnaar, vrouwe en heer van mijn hartstocht, mijn diep gevoel, mijn vuur en mijn verlangen en mijn smachten en met dat vrouwelijk (aan)gezicht, puur als van vrouwen, mijn zinnen verrukt.

Je hebt een teder, vriendelijk, beminnelijk, edel, puur, niet verwilderd, vrouwlijk hart zonder drijfzand, achterdocht en wispelturigheid, en onbedreven in de listen die valse feeksen spinnen en die jij zo haat en zonder verstand te hebben van de weerkerende grillen die je doorgaans zou verwachten als het valse vrouwendoel, dat vrouwen minnen, waar ze van hou’en en door bevangen zijn en ook zonder het gefleem en de gril of kuur van ruil en wissel en valsheid in het hart van vrouwen, integendeel.

Een held’re zuivere blik en oogopslag met glanzende stralende ogen oprechter en klaarder dan vrouwen, want ze flirten niet vals en lonken niet als de hunne en zijn vol vertrouwen, niet vals besteed en van valsheid nooit beticht, want jouw ogen kijken, knipperen en spieden niet vals naar alle kanten, maar schijnen naar het schijnt briljant, en geven glans aan elk voorwerp van hun schouwen door ze te vergulden en met goud te bedekken of ze te doen stralen zodra de blik erop wordt geslagen, of het oog ze streelt, zich erop richt of erop rust of erop valt.

Een man qua vorm, aanzien en uitstraling met een onweerstaanbare gratie van jouw kunne en hooggeacht en qua kleur en mannenteint zonder gelijke, die in elke vorm en met al zijn hebben en zijn houwen veel kan bieden, aller ogen op zich gericht ziet en in elke mode goed gekleed is en die steelse mannenblikken trekt, steelt, boeit en behaagt en mannelijk nijd wekt, waardoor hun ogen er graag naar blijven kijken en die vrouwenharten kust, trekt, duldt, bevangt, betovert, doet verbazen en diep verwonderd laat zijn, waardoor de vrouwenziel vervuld, ontwricht en verlicht raakt.

Oorspronkelijk in het begin aanvankelijk werd Gij vooreerst als vrouw gevormd, gecreëerd en geschapen tot de natuur al doende zich in uzelf verliefde, voor u viel en bezweek, verliefd werd en verliefd verslagen en merkte dat ze u ging beminnen en enthousiast iets mis deed en aan haar schepping mannelijk vermogen schonk en iets toevoegde wat mij versloeg en zo jou listig van mij weg liet kapen, wat ik als een nederlaag heb gevoeld: door dat ene toevoegsel, een extra wapen, dat niet paste bij mijn wapen en waar ik niets aan heb en dat ik niet beliefde, omdat het voor mijn beoogde doel geen egards had en een obstakel was, een gave die mij ontriefde en die ik het liefst zag ontbreken omdat ik u daardoor moet ontberen omdat u niet meer in mijn plannen past.

Natuur heeft jou dan wel voor het vrouwsplezier ‘r uitgepikt, verkozen, uitgerust, bestemd en jou ook bepaald voor Eva’s lusten om zo te behagen tot der vrouw genoegen en gerief, so what? Geef, laat en schenk mij uw liefde en heb mij steeds mateloos lief dan blijve uw liefde mij en bemin ik u echt alle dagen, maar laat de vrouwen niet rusten en gun ze ’t plezier, de bevrediging, hun geil vertier en het genot van het gevrij en alles waar zij om vroegen; laat ze je minnekozen en jouw liefdesschat proeven