026

Sonnet 26

Heer van mijn liefde, die ik trouw zal eren,

Jouw goedheid bindt mij immer meer aan jou.

Ik schrijf je dit, niet om te demonstreren

Hoe goed ik schrijf, maar als een blijk van trouw.

Een trouw zo groot, maar altijd naakt en iel,

Als ik met woorden haar beschrijven moet;

Ik kan alleen maar hopen dat jouw ziel

Mijn naaktheid met een warm onthaal begroet.

Pas als een ster, die mij hier vergezelt,

Mij met haar licht genadig zal belonen;

Als al mijn liefdeslompen zijn hersteld,

Ben ik het waard om mij aan jou te tonen.

Dan schep ik op hoeveel ik van je hou

Tot dan wens ik mij niet gekeurd door jou.

Sonnet 26

Lord of my love, to whom in vassalage

Thy merit hath my duty strongly knit,

To thee I send this written embassage,

To witness duty, not to show my wit:

Duty so great, which wit so poor as mine

May make seem bare, in wanting words to show it,

But that I hope some good conceit of thine

In thy soul's thought, all naked, will bestow it:

Till whatsoever star that guides my moving,

Points on me graciously with fair aspect,

And puts apparel on my tottered loving,

To show me worthy of thy sweet respect:

Then may I dare to boast how I do love thee;

Till then, not show my head where thou mayst prove me.