081

Sonnet 81

Ofwel ik zal een grafschrift voor jou schrijven,

Of jij leeft voort wanneer mijn lichaam rot;

Van mij zal na de dood niets overblijven,

Terwijl jij door geen mens vergeten wordt.

Jouw naam zal na je dood voor eeuwig leven,

Terwijl de mijne met mijn dood vergaat;

Als graf wordt mij een kleine kuil gegeven,

Terwijl voor ieders oog jouw tombe staat.

Want mijn sonnetten zijn jouw monument;

En ogen die nog komen, zullen lezen

Met lippen die herhalen wie je bent,

Als ieder die nu ademt dood zal wezen.

Want over ieders lippen gaat mijn woord,

Zolang de adem ademt, leef jij voort.

Sonnet 81

Or I shall live your epitaph to make,

Or you survive when I in earth am rotten,

From hence your memory death cannot take,

Although in me each part will be forgotten.

Your name from hence immortal life shall have,

Though I, once gone, to all the world must die:

The earth can yield me but a common grave,

When you entombed in men's eyes shall lie.

Your monument shall be my gentle verse,

Which eyes not yet created shall o'er-read;

And tongues to be your being shall rehearse,

When all the breathers of this world are dead;

You still shall live, such virtue hath my pen,

Where breath most breathes, even in the mouths of men.