086
Sonnet 86
Was het zijn opgetuigde verzenvloot,
Met lof en eer alleen op jou gericht,
Waardoor mijn inspiratie werd gedood
En dood bleef in de schoot van mijn gedicht?
Was het zijn geest, door geesten opgeleid
Tot hemelhoge kunst, die mij deed vellen?
Nee, niet door hem ben ik mijn woorden kwijt,
Noch door zijn nachtelijke metgezellen.
Zij zullen nooit de overwinning smaken
Nu dat ik zwijg; nee, hij niet, noch die geest,
Die 's nachts probeert hem wereldwijs te maken;
Nee, voor die twee ben ik nooit bang geweest.
Pas toen jij jouw gewicht erin ging leggen,
Verloor ik het vermogen iets te zeggen.
Sonnet 86
Was it the proud full sail of his great verse,
Bound for the prize of all too precious you,
That did my ripe thoughts in my brain inhearse,
Making their tomb the womb wherein they grew?
Was it his spirit, by spirits taught to write
Above a mortal pitch, that struck me dead?
No, neither he, nor his compeers by night
Giving him aid, my verse astonished.
He, nor that affable familiar ghost
Which nightly gulls him with intelligence,
As victors of my silence cannot boast;
I was not sick of any fear from thence:
But when your countenance filled up his line,
Then lacked I matter; that enfeebled mine.