Aardaker

Aardaker of aardmuisjes

Wat hebben onze verre voorouders voor vreemde planten allemaal gegeten? Groenten lagen niet in supermarkten en werden zelfs niet gekweekt. Dus aten ze Haverwortel, Klis, Melde, Zeekool en Aardaker. Romantisch klinkt het wel, maar waarschijnlijk was het eerder uit noodzaak dan uit luxe of uit culinair genot, dat die dingen gegeten werden. Nu kunnen we puur om het plezier deze ouderwetse, wilde planten weer opnieuw telen en eten.

De aardaker of Lathyrus tuberosus is een inheemse vlinderbloemige klimplant, die zich vermeerdert door middel van ondergrondse uitlopers. Op de plaats waar de wortels zich vertakken, zwelt de wortelhals op tot een knolletje (tuberosus betekent knoldragend) ter grootte van een hazelnoot of een kastanje. In dit knolletje slaat de plant haar reservevoedsel op. Voordat de aardappel in Europa zijn intrede deed, werd de aardaker op grote schaal geteeld en ook de knolletjes van wilde planten werden verzameld.In de 16e eeuw bleek de aardaker nog veelvuldig in het wild voor te komen. Nu komt hij alleen nog voor langs de grote rivieren, in Zeeland, de Vlaamse polders en hier en daar in Zuid-Limburg. De wilde plant is bij ons wettelijk beschermd maar in sommige landen, zoals Rusland wordt het als een woekerend onkruid in de graanakkers gezien. In de Flora Batava 1814 lezen we 'van een gelijk gebruik op onze tafelen als de kastanje, en wordt hiertoe opgezameld op onze akkers'. Ze werden toen zelfs vermeld om te 'braden' en om te branden en te gebruiken als koffie.

De opbrengst als groente is erg mager en de groeiduur zeer lang, twee tot vier jaar, waardoor het niet zo verwonderlijk is dat de aardaker als groente van het toneel verdween. Zelfs in moestuinen is hij een rariteit. De teelt ervan is blijkbaar alleen nog voor liefhebbers van bijzondere groenten weggelegd. Hij staat bijzonder fraai in siertuinen en is een wilde vervanger voor reukerwten (Lathyrus odoratus). De karmijnrode bloemen ogen bijzonder mooi en verspreiden een heerlijke geur. Eeuwen geleden distilleerde men daaruit een welriekend parfum. De knolletjes kookt men zoals aardappelen. Ze zijn iets zoetig, rijk aan zetmeel en smaken wat naar tamme kastanje.

Teelt

Tegenover de nadelen staat de goede groei van de aardaker. Hij houdt van zonnige plaatsen en doet het vooral goed op een vocht- en kalkhoudende grond en in het bijzonder op klei en leem. Meestal begin je met zaden, die je per vier in kuiltjes van 5 cm diep legt. Je kan het net zoals peulen en erwten langs gaas of rijsstokken laten groeien. Aan weerszijden van het gaas leg je kruisgewijs de zaden. Wanneer je eenmaal enkele aardakerplanten in de tuin hebt kun je ze ook vermeerderen d.m.v. de knollen.

Meestal volstaat het om het eerste jaar de bovengrond regelmatig los te hakken en vrij te houden van onkruid. Strooi ook in de lente wat goed verteerde compost aan de voet van de plant. Als de planten 10 tot 15 cm hoog staan, aard je ze aan, zodat je later de knolletjes gemakkelijk kunt oogsten.

Pas na die tijd graaf je ze voorzichtig op. In een droge en luchtige ruimte zijn ze meerdere maanden te bewaren. Naast de knolletjes kun je eveneens de jonge loten, de bladeren, de bloemen en de peulvruchtei eten, al is het in beperkte mate. Een overdadige consumptie van rauwe zaden kan tot vergiftiging (lathyrisme) leiden.

Zaaigoed

Zoals met veel ouderwetse groenten het geval is, zijn zaden van de aardaker alleen bij gespecialiseerde zaadhandelaren te vinden. Daarom is het belangrijk om steeds een hoeveelheid zaden of knollen van de sterkste planten te bewaren.

Aardaker gegevens

    • familie: vlinderbloemigen, Fabacaea

    • eetbaar gedeelte: knol, jonge loten, blad, bloem, peulvrucht

    • zaaien: maart-april

    • planten: maart

    • plantafstand: 40 x 40 cm

    • zaaidiepte: 4-5 cm

    • plantdiepte: 10 cm

    • kiemvermogen: 2-3 jaar

    • oogsten: juni-oktober

    • bodem: alle, liefst kalkrijke, grondsoorten

    • bemesting: weinig

    • groei: overblijvend, vaste plant

    • groeiplaats: vollegrond

    • vermenigvuldiging: zaad, knol

    • standplaats: zon

    • bewaren: droge en luchtige plaats

Namen bij Dodoens

Dit cruyt wordt ghenaempt in Hoochduytsch Erdnusz/ Erckelen/ Erdfeigen/ Erdamandel/ Acker eychel ende Grund eychel. Hier te lande Eerdtnoten/ ende van sommighen Muysen met steerten. Nu ter tijt in Griecx Chamaebalanos. In Latijn Glandes terrestres.

Oude namen: Aardeikels, aardnoten, muizen met staarten (naar de vorm)

Wetenschappelijke naam: Lathyrus tuberosus