Fytoschema van de herboristen opleiding 'Dodonaeus' samengesteld door Maurice Godefridi
Menopauze is de periode rond 50 jaar bij de vrouw, tussen het einde van de geslachtsrijpheid en het volledig functieverlies van de eierstokken, met allerlei hormonale veranderingen, vooral het stoppen van de oestrogeen (progestageen) productie, met als gevolg het langzaam ophouden van de menstruatie.
Symptomen, problemen
opvliegers (versterkte bloedtoevoer naar bepaalde organen)
sterke transpiratie, vooral snachts
hartkloppingen
Psychische veranderingen: irritatie, concentratiestoornissen, wisselende stemming
Risico’s op langere termijn.
gewichtstoename
huidveranderingen (rimpels)
osteoporose, meer kans op botontkalking
hart- en vaatziekten
Kruidenadvies
Basis zijn de oestrogeenplanten: Cimicifuga racemosa en Salvia officinalis
afhankelijk van de symptomen aan te vullen met
- tonica, die bijnieren ondersteunen: Panax ginseng en Glycyrrhiza glabra
- zenuwversterkende planten en sedativa: Hypericum perforatum en Humulus lupulus
Andere hormonaal werkzame kruiden
Alchemilla vulgaris: looistofplant, LH stimulans (>progestageen)
Angelica sinensis / Dong quai: vrouwenginseng, versterkend en krampwerend
Asparagus racemosus / Shatavari: libido verhogend bij vrouwen, tonicum
Caulophyllum thalictroides: ontspannend en toniserend op baarmoeder, bevalling
Chamaelirium luteum / Eenhoornwortel: regelt menstruatiecyclus, te vroege menopauze
Cimicifuga racemosa / Zilverkaars: oestrogeen-like, basisplant
Cupressus sempervirens / Cypres: ook etherische olie, gaat veneuze stuwing verminderen
Dioscorea sp. / Yamwortel (voorstadia progestagenen)
Galega officinalis / Galega: melksecretiebevorderend (niet meer in gebruik)
Glycyrrhiza glabra / Zoethout: oestrogeen-progestageen regelend, tegen opvliegers
Humulus lupulus / Hop: oestrogeen-like en rustgevend (anaphrodisiacum)
Mitchella repens: harmoniserend op baarmoeder voor de bevalling
Medicago sativa / Luzerne: coumestrol (oestrogeen-like) en reminaliserend
Rubus idaeus / Framboosblad: voor en na de bevalling, basisplant in de gemmotherapie
Salvia officinalis / Echte salie: oestrogeen-like, transpiratieremmend
Smilax sp. / Sarsaparilla: testosteron-like?, bloedzuiverend
Trigonella foenum graecum / Fenegriek: reminaliserend, spierversterkend
Trillium erectum / Indiaanse klaver: overmatige bloedingen tijdens de menopauze
Vitex agnus castus / Kuislam: FSH remmend = oestrogeenremmend, vooral PMS
Withania somnifera / Ashwaganda: Indische ginseng, toniserend op hormoonsysteem
Andere aanvullende planten: werkzaam op het vegetatieve zenuwstelsel
Achillea millefolium / Duizendblad: krampwerend
Matricaria recutita / Echte kamille: krampwerend
Viburnum opulus / Gelderse roos
Viburnum prunifolium / Amerikaanse sneeuwbal: krampwerend, pijnstillend
Capsela bursa pastoris / Herderstasje : te sterke menstruatie in premenopauze, bloedstelpend
Voeding en voedingssupplementen
Fyto-oestrogenen in voeding, vooral in soja en sojaproducten (tofu, sojamelk)
Isoflavonen o.a. genisteine, daidzeine in soja (eiwitfractie)
Lignanen in oliehoudende zaden vooral lijnzaad (Linum usitatissimum)
Coumestanen in Vlinderbloemigen zoals Klaver en Luzerne (Medicago sativa)
Vitamine E uit tarwekiemen en tarwekiemolie
Gammalinoleenzuur uit Teunisbloemolie (GLA)
Gamma-oryzanol uit granen en vooral rijstzemelen (endorfinen-stimulans)
Noten (vetzuren, borium)
geen te hete dranken gebruiken (opvliegers) en meer drinken
Leefwijze
actief en gemotiveerd leven
beweging: wandelen en rustig sporten (vooral regelmaat is belangrijk)
Literatuur
Anne Mc Intyre - De kracht van kruiden. Kosmos-Z&K uitgevers
Rinna Nissim - Handboek natuurgeneeskunde en gynaecologie. Feministische uitg. Sara
M.Girault - Traite de phyto- et d’aromatherapie. Tome 3: Gynecologie. Maloine ed.
M.Murray - Menopauze. Prima Publishing
Gail Vines - Hormonen: beheersen ze ons leven? Kosmos-Z&K uitgevers
Jaap Huibers - Vrouw zijn en blijven. AnckHermes 1979.
Jaap Huibers - Liefde, kruiden en voeding. Anckhermes 1977.
A.Haspels - Climacterium en postmenopauze: een natuurlijke endocrinopathie. Fytotherapie Nieuwsbrief 12, april 1991.
E.Elek - Storungen des biologischen Rhytmus der Frau. Natura-Med. 3, 1987.
K.Bohnert en G.Hahn - Fytotherapie in de gynaecologie en bij de bevalling: Vitex agnuscastus. Fytotherapie Nieuwsbrief 12, 1991.
B. Borho - Therapie des klimakterischen Syndroms mit Mulimen. Biologische Med.4, 1991.
VSM Prescriptie: Het Climacterium, onderzoek Klimaktolan van F.Gruia, H.Naumann - TW Gynakologie, november 1988.
Berg en Lindgren - Does physical exercise influence the frequency of postmenopausal hot flushes? Acta Obstet Gynecol Scand 69, 1990.
Marcus R. ea. - Osteoporosis and exercise in women. Med Sci Sports Exer 24, 1992.
McLaren - Vitamin E in menopause. Br Med J, 1949.
Albert-Puleo - Fennel and anise as estrogenic agents. J Ethno-pharmacol 2, 1980.
Duker EA ea. - Effects of extracts from Cimicifuga racemosa on gonadotropin release in menopausal woman and ovariectomized rats. Planta Medica 57, 1991.
Human-pharmacological investigations during treatment of climacteric complaints with Cimicifuga racemosa (Remifemin‚):No estrogen-like effects
E. Liske, P. Wüstenberg, N. Boblitz(Schaper & Brümmer, Salzgitter, Germany) Escop 1998
Preparations based on extracts of Cimicifuga racemosa rootstock have proved worthwhile in therapy of neurovegetative and psychic climacteric complaints. Since binding of plant ingredients (methanolic extract) to estrogen receptors (JARRY et al., 1985) was demonstrated, it was supposed that the efficacy had been due to an estrogen-like effect. Data of a study performed according to GCP-criteria, which indicated the therapeutical efficacy and tolerability equivalence for two different dosages of a commercial isopropanolic Cimicifuga racemosa extract (40 mg vs. 127 mg drug/day during 6 months), show that the supposed estrogen-like effect can, however, no longer be maintained.
The investigations in climacteric patients (n = 152, age: 43 - 60 years) show that the therapy with Remifemin‚ has no influence on serum concentrationsof LH, FSH, SHBG, Prolactin and estradiol. The degree of proliferation of vaginal mucosa does not change in an estrogenic manner while Kupperman Menopause Index is reduced clinically relevant during therapy. This is in accordance with in-vitro-investigations in estrogen-receptor positive mamma-ca cell lines (NESSELHUT et al., 1993) and an experimental study in animals (EINERJENSEN et al., 1997).
Conclusion:
Therapy with the special Cimicifuga racemosa extract of Remifemin® is an effective and safe strategy for treating climacteric complaints. It is of the utmost significance for safe application of the preparation and regarding the applicability in estrogen-dependent basic diseases, that no estrogen-like effect can be derived.
Lignanen zijn fyto-oestrogenen; sesamine wordt door de darmflora omgezet in enterolacton, een verbinding met oestrogene activiteit. In een placebogecontroleerde kruisproef consumeerden 26 postmenopauzale vrouwen dagelijks 50 gram gemalen sesamzaad of placebo (rijstpoeder) in twee perioden van 5 weken (iedere vrouw kreeg een keer placebo en een keer sesamzaad). Sesamzaad zorgde (vergeleken met placebo) voor significante daling van totaalcholesterol, LDL-cholesterol, de ratio LDL/HDL, geoxideerd LDL-cholesterol (TBAR) en serum dehydroepiandrosteronsulfaat met respectievelijk 5, 10, 6, 23, en 18%. De ratio tussen alfa- en gammatocoferol en triglyceriden steeg significant met respectievelijk 18 en 73%. De spiegels van geslachtshormoon bindend globuline in serum en 2-hydroxy-oestron in urine stegen significant met 15 en 72%. De resultaten suggereren dat postmenopauzale vrouwen baat hebben bij sesamzaad, omdat deze zorgt voor verbetering van bloedlipiden, antioxidantstatus en vermoedelijk de hormoonhuishouding.. Sankar D et al. Modulation of blood pressure, lipid profiles and redox status in hypertensive patients taking different edible oils. Clinica Chimica Acta 2005;355:97-104.
De menopauze gaat de meerderheid van de vrouwen niet ongemerkt voorbij; tussen 60 en 80 % van hen krijgt last van overgangsklachten. Mede door hormonale veranderingen krijgen vrouwen te maken met typische neuro-vegetatieve symptomen zoals opvliegers, hartkloppingen en nachtelijk transpireren en hebben ze vaker last van psychische klachten zoals stemmingswisselingen, neerslachtigheid, depressie en angst.1,2 Vrouwen gebruiken verschillende kruiden om deze klachten de baas te blijven; of deze middelen effectief zijn, is echter vaak niet duidelijk.
Geller en Studee schrijven in een review dat van zilverkaars en sint-janskruid is aangetoond dat ze helpen bij psychische klachten tijdens en na de menopauze. Koreaanse) ginseng heeft vermoedelijk ook een positief effect; van ginkgo en valeriaan kon de werkzaamheid niet worden aangetoond.1 De onderzoekers verbonden aan de vakgroep gynaecologie en obstetrie universiteit van Illinois in Chicago, concluderen dat na bestudering van Engelstalige klinische studies over dit onderwerp, die zijn gepubliceerd tussen 1966 en 2006.
Zilverkaars
De gedroogde wortel(stok) van zilverkaars (Cimicifuga racemosa) is een veelgebruikt kruidenpreparaat bij menopauzeklachten, premenstrueel syndroom en dysmenorroe. In onderzoek is aangetoond dat zilverkaars opvliegers effectief tegengaat en ook een positief effect heeft op de stemmingswisselingen, angst, prikkelbaarheid en depressie.1,3-6 Zilverkaars heeft geen (fyto)oestrogene activiteit, maar beïnvloedt vermoedelijk de stofwisseling en activiteit van serotonine en dopamine in de hersenen; neurotransmitters die betrokken zijn bij de stemming.7,8 Vier klinische studies onderzochten het effect van zilverkaars op stemming en angst: in één daarvan is een combinatie van zilverkaars en sint-janskruid gebruikt.1,3,4 In alle vier studies namen in de behandelperiode symptomen van angst en depressie significant af vergeleken met placebo. In één studie was zilverkaars even effectief als hormonale suppletietherapie. Verschillende kleine studies bevestigen de werkzaamheid van zilverkaars bij slaapproblemen, angst en depressie tijdens de menopauze.9,10 Naar verluidt is zilverkaars in de Verenigde Staten het best verkochte kruidenpreparaat voor menopauzeklachten. De geadviseerde dosis van zilverkaars varieert tussen 40 en 200 mg per dag.
Sint-janskruid
De werkzaamheid van preparaten van sint-janskruid (bloeiende bovengrondse delen) bij milde tot matige depressie, onder meer tijdens en na de menopauze, is grondig onderzocht en bewezen.5,11-13 Sint-janskruid (Hypericum perforatum) werkt even goed als standaard antidepressiva en kan klachten van depressie met 60 tot 75 % verminderen. Het werkingsmechanisme is nog niet helemaal opgehelderd. Vermoedelijk remmen bestanddelen van sint-janskruid de heropname van monoamines (serotonine, dopamine, noradrenaline), GABA en glutamaat in de zenuwuiteinde (neuronale synaps) en is het antidepressieve effect ook het gevolg van de ontstekingsremmende en antioxidatieve werking van sint-janskruid. Daarnaast heeft sint-janskruid een angstremmende werking en helpt het bij nerveuze onrust en prikkelbaarheid. In een observationele studie met een duur van 12 weken werd het effect van sint-janskruid op psychische klachten in de (post)menopauze onderzocht; het percentage vrouwen dat last had van matige tot ernstig psychische klachten daalde van 80 % naar 20 % in 12 weken tijd. Sint-janskruid verminderde ook significant neurovegetatieve symptomen.14 Sint-janskruid wordt geadviseerd in een dosis van drie maal 300 mg per dag, gestandaardiseerd op 0,3 % hypericine.
Combinatie zilverkaars en sint-janskruid
De combinatie van sint-janskruid en zilverkaars is nog effectiever dan de afzonderlijke preparaten; zilverkaars heeft vooral effect op lichamelijke symptomen en sint-janskruid op psychische symptomen van de overgang. In een Berlijnse studie die zestien weken duurde, is de werkzaamheid van een combinatiepreparaat van zilverkaars en sint-janskruid vergeleken met placebo bij 301 vrouwen in de overgang.15 De dagdosis zilverkaars kwam overeen met 80 mg wortel(stok) met 2 mg triterpene glycosides; de dagdosis sint-janskruid met 600 mg kruid met 0,5 mg (totaal)hypericine; in de eerste helft van de studie was de dosis van beide kruiden respectievelijk 160 mg en 1200 mg. De Menopause rating scale daalde met 50 % en de Hamilton depression rating scale met 42 % (tegenover 20 % respectievelijk 13 % in de placebogroep). De combinatie van sint-janskruid en zilverkaars is zeer effectief in het verminderen van overgangsklachten met een sterke psychische component en is daarbij (veel) veiliger dan hormonale suppletietherapie.15
Ginseng
Koreaanse ginseng (Panax ginseng) is een adaptogeen die zorgt voor een betere stressregulatie (vermoedelijk door beïnvloeding van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras) en toename van de weerstand. Ginseng heeft geen invloed op neurovegetatieve symptomen maar kan wel klachten van vermoeidheid, slapeloosheid, depressie en angst bij vrouwen in de (post)menopauze verminderen.1,16,17 Dit is in twee studies aangetoond, een observationele studie en een placebogecontroleerde klinische studie. In de observationele studie gebruiken twaalf vrouwen met menopauzeklachten een maand lang 6 gram ginseng per dag. Het gebruik van ginseng leidde tot sterk significante vermindering van depressie en angst.17 In een Noorse studie werd het effect van een gestandaardiseerd ginsengextract vergeleken met placebo bij 384 vrouwen met menopauzeklachten. De vrouwen die 16 weken ginseng hadden ingenomen, waren significant minder depressief en voelden zich minder moe dan de vrouwen in de controlegroep. Ginseng had geen significante invloed op de hormoonspiegels en het optreden van opvliegers.16 Ginseng wordt gewoonlijk geadviseerd in een hoeveelheid van een- of tweemaal daags 100 tot 200 mg ginsengextract, gestandaardiseerd op 4 % ginsenosides.
Andere (kruiden)preparaten
Er zijn aanwijzingen dat (kruiden)preparaten zoals maca, soja-isoflavonen, hop, verveine (Aloysia en citroenmelisse ook stressregulerende, rustgevende, angstremmende en stemmingsverbeterende effecten hebben bij vrouwen in de (post)menopauze.1,6,18-21 In een recente klinische studie, waarin het effect van soja-isoflavonen op het denken en psychische klachten bij postmenopauzale vrouwen werd onderzocht, zagen de onderzoekers een significante verbetering van de stemming door het gebruik van fyto-oestrogenen; het supplement had echter geen invloed op het ervaren van angst.18 Maca (Lepidium meyenii, ook wel ‘Peruaanse ginseng’) is een adaptogeen die mogelijk helpt bij stress, libidovermindering, vermoeidheid, stemmingswisselingen en depressie in de (post)menopauze. In een diermodel voor (post)menopauze werd de antidepressieve activiteit van maca aangetoond; in pilotstudies bij mensen is ook een stemmingsverbeterende werking waargenomen.21 Maca wordt aangeprezen als een natuurlijk alternatief voor hormonale suppletietherapie en heeft vermoedelijk een regulerende werking op het hormonale systeem. De werkzaamheid van maca en andere kruiden bij psychische klachten tijdens en na de overgang is echter nog onvoldoende aangetoond in wetenschappelijk onderzoek.
Referenties:
1. Geller SE et al. Botanical and dietary supplements for mood and anxiety in menopausal women. Menopause. 2006;14(3):1-10.
2. Bromberger JT et al. Persistent mood symptoms in a multiethnic community cohort of pre- and perimenopausal women. Am J Epidemiol 2003;158:347-356.
3. Osmers R et al. Efficacy and safety of isopropanolic black cohosh extract for climacteric symptoms. Obstet Gynecol 2005;105:1074-1083.
4. Wuttke W et al. The Cimicifuga preparation BNO 1055 vs. conjugated estrogens in a double-blind placebo-controlled study: effects on menopause symptoms and bone markers. Maturitas 2003;44(Suppl 1):S67-S77.
5. Geller SE et al. Botanical and dietary supplements for menopausal symptoms: what works, what does not. J Womens Health (Larchmt). 2005;14(7):634-49.
6. Yarnell E et al. Herbal medicine for threating menopausal symptoms. Alternative & Complementary Therapies 2003, december:299-306.
7. Burdette JE et al. Black cohosh acts as a mixed competitive ligand and partial agonist of the serotonin receptor. J Agric Food Chem 2003;51:5661-5670.
8. Borrelli F et al. Pharmacological effects of Cimicifuga racemosa. Life Sci. 2003;73(10):1215-29.
9. Lieberman S. A review of the effectiveness of Cimicifuga racemosa (Black Cohosh) for the symptoms of menopause. J Womens Health 1998; 7(5):525-529.
10. Liske E, Wustenberg P. Efficacy and safety of phytomedicines with particular references to Cimicifuga racemosa. J Med Assoc Thai 1998:S108.
11. Linde K et al. St John’s wort for depression - an overview and metaanalysis of randomised clinical trials. BMJ 1996;313:253-258.
12. Linde K et al. St John’s wort for depression: meta-analysis of randomised controlled trials. Br J Psychiatry 2005;186:99-107.
13. Linde K et al. St John’s Wort for depression. Cochrane Database of Systematic Reviews 2005, issue 2. Art. No.: CD000448.
14. Grube B et al. St. John’s wort extract: efficacy for menopausal symptoms of psychological origin. Adv Ther 1999;16:177-186.
15. Uebelhack R et al. Black cohosh and St. John’s wort for climacteric complaints: a randomized trial. Obstet Gynecol 2006;107:247-255.
16. Wiklund IK et al. Effects of a standardized ginseng extract on quality of life and physiological parameters in symptomatic postmenopausal women: a doubleblind, placebo-controlled trial. Swedish Alternative Medicine Group. Int J Clin Pharmacol Res 1999;19:89-99.
17. Tode T et al. Effect of Korean red ginseng on psychological functions in patients with severe climacteric syndromes. Int J Gynaecol Obstet 1999;67:169-174.
18. Casini ML et al. Psychological assessment of the effects of treatment with phytoestrogens on postmenopausal women: a randomized, doubleblind, crossover, placebo-controlled study. Fertil Steril 2006;85:972-978.
19. Kennedy DO et al. Attenuation of laboratoryinduced stress in humans after acute administration of Melissa officinalis (lemon balm). Psychosom Med 2004;66:607-613.
20. Kennedy DO et al. Modulation of mood and cognitive performance following acute administration of Melissa officinalis (lemon balm). Pharmacol Biochem Behav 2002;72:953-964.
21. Rubio J et al. Effect of three different cultivars of Lepidium meyenii (Maca) on learning and depression in ovariectomized mice. BMC Complement Altern Med. 2006;6:23.
La phytothérapie est une réponse au trouble de la ménaupose : prise de poids par rétention d'eau ainsi que des troubles circulatoires veineux. modification de l'humeur, des troubles du sommeil, des bouffées de chaleurs, des palpitations, descrises d'angoisses, dérivant parfois sur un état dépressif, tension douloureuse des seins, une possibilité de développement de mastose ou de fibromes ainsi que des inflammations articulaires. Lors de la ménaupose, les rapports sexuels insatisfaisants voire quelquefois douloureux. La peau devient plus fine, s'assèche et se fragilise, les ongles deviennent plus cassants. Risque d'ostéoporose et une aggravation du terrain arthrosique, troubles circulatoires, des «bouffées de chaleur» avec des sueurs nocturnes ainsi qu'une élévation du taux de mauvais cholestérol (LDL), congestion pelvienne, jambes lourdes, hémorroïdes et les règles douloureuses, , sautes d'humeur, anxiété, dépression, sensibilité des seins et des fringales, bouffées de chaleur, de la sudation excessive, des troubles du sommeil, de la dépression et de l'anxiété.Plantes médicinales à action œstrogène-like
Autour de la cinquantaine, principalement entre 47 et 53 ans, mais ceci est variable d’une femme à une autre, apparaît une période de modifications endocriniennes connue sous le nom général de ménopause. Même si cette période ménopausique se passe bien pour un certain nombre de femmes, elle peut, quelquefois, être désagréable à vivre pour d'autres. La ménopause n'est pas une maladie, ce n'est qu'une étape de la vie de la femme.
Cette période de modifications endocriniennes se divise en plusieurs phases.
LA PRE-MENOPAUSE
En activité depuis la puberté, les ovaires secrètent moins d'hormones et notamment moins de progestérone. Les cycles menstruels deviennent alors anarchiques, d'abord courts puis irréguliers, quelquefois courts et longs en alternance, souvent abondants et la fabrication d’ovules (ovulation) devient irrégulière. Mais elle n’est pas pour autant arrêtée, et à ce stade, il faut se méfier, car une grossesse est encore possible.
Le taux de progestérone est en diminution (d’où l’irrégularité des règles). Il y a un déséquilibre entre progestérone et œstrogène pouvant entrainer une tension douloureuse des seins. Cette période peut générer une prise de poids par rétention d'eau ainsi que des troubles circulatoires veineux. La production de glaire cervicale étant augmentée, ceci peut entrainer des leucorrhées. Vue l'importance de ces hormones sur l'équilibre du système nerveux, c'est un épisode, quelquefois difficile à vivre pour la femme. Surtout, si cet état physiologique est couplée à une modification de la situation familiale (départ des enfants). Il peut subvenir alors, une modification de l'humeur, des troubles du sommeil, des bouffées de chaleurs, des palpitations, des crises d'angoisses, dérivant parfois sur un état dépressif.
LA PERI-MENOPAUSE
Cette période, qui peut s'échelonner sur six mois à un an, s'accompagnent d'une perturbation accentuée du cycle menstruel, tendant vers une raréfaction voire la suppression des règles. Le taux d'œstrogène baisse, la progestérone est très peu sécrétée. Ce bouleversement physiologique hormonale, peut entrainer certains inconforts, tels qu'une tension douloureuse des seins, une possibilité de développement de mastose ou de fibromes ainsi que des inflammations articulaires.
LA MENOPAUSE CONFIRMEE
La sécrétion d'œstrogène et de progestérone, par les ovaires, est faible ; il n'y a plus d'ovulation. Les règles sont alors épisodiques, insignifiantes voire absentes. Cette carence en œstrogène entraine une atrophie vulvaire ou vaginale pouvant rendre les rapports sexuels insatisfaisants voire quelquefois douloureux. La peau devient plus fine, s'assèche et se fragilise, les ongles deviennent plus cassants. L'œstrogène étant une hormone importante dans l'équilibre de la structure osseuse, celle-ci s'en trouve fragilisé, offrant ainsi une possibilité à l'évolution de l'ostéoporose et une aggravation du terrain arthrosique. Sur le plan cardio-vasculaire, on peu noter une aggravation des troubles circulatoires, des «bouffées de chaleur» avec des sueurs nocturnes ainsi qu'une élévation du taux de mauvais cholestérol (LDL).
Au cours de ces dernières décennies, pour compenser ces chutes hormonales (progestérone et œstrogène), il était classique de prescrire des traitements hormonaux substitutifs (THS). Aujourd'hui, l'hormonothérapie n'est plus utilisée de manière systématique. Au cours de ces dernières années, les bénéfices des THS ont été contestés et certains risques démontrés.
La baisse de sécrétion d'œstrogènes augmente le risque des femmes à divers problèmes de santé. S’il est effectivement important de traiter ces troubles, la phytothérapie peut être une alternative à l'hormonothérapie. Nous allons donc voir comment les plantes peuvent apporter des réponses naturelles et douces, pour vivre plus sereinement cette période délicate.
LES PLANTES DE LA PRE-MENOPAUSE
L'Achillée millefeuille (Achillea millefolium).
Cette plante connue sous le nom de millefeuille est une plante herbacée vivace de la famille des AstéracéesLa phytothérapie est une réponse au trouble de la ménaupose : prise de poids par rétention d'eau ainsi que des troubles circulatoires veineux. modification de l'humeur, des troubles du sommeil, des bouffées de chaleurs, despalpitations, descrises d'angoisses, dérivant parfois sur un état dépressif, tension douloureuse des seins, une possibilité de développement de mastose ou de fibromes ainsi que des inflammations articulaires. ex Composées. Ses tiges cannelées et velues de 15 à 50 cm, dégagent une odeur aromatique camphrée. Elles portent des feuilles allongées et découpées en fines lanières courtes. Les inflorescences sont composées de petits capitules de 3 à 5 mm de diamètre, de couleur blanche ou légèrement rosée. L'Achillée est présente aussi bien en plaine qu’en montagne. Elle abonde dans les prairies ensoleillées, sur le bord des chemins et dans les friches.
Déjà connue par les médecins grecs et romains qui préconisaient la plante dans le traitement des troubles circulatoires et plus particulièrement pour ceux liés aux menstrues. Aujourd'hui, la pharmacologie de la plante est mieux étudié et plus précise. L'Achillée millefeuille freinent l'activité des gonadostimulines (FSH & LH) sécrétées par l’hypophyse et qui physiologiquement, stimulent la production d'œstrogènes et de progestérone par les ovaires. De ce fait, les extractions alcooliques d'Achillée contribue à soulager les ovaires dans la production de ces hormones.
L'alchémille commune (Alchemilla vulgaris)
C'est une plante vivace à grandes feuilles duveteuses sur le dessus, glabres en dessus. Les fleurs de 3 à 5 mm, sont dépourvues de pétales, elles se composent d’un calice à huit sépales verts jaunâtres et de quatre étamines.
Comme beaucoup de plantes de la famille des Rosaceae, l'alchémille est riche en tanins, responsables de son action hémostatique, utilisé pour régulariser les règles abondantes. L'Alchémille exerce aussi une activité progestative clinique, probablement due à une stimulation du corps jaune. Elle soulage le syndrome prémenstruel (congestion pelvienne, jambes lourdes, hémorroïdes en fin de cycle) et les règles douloureuses, régularise les cycles irréguliers, combat les troubles de la pré-ménopause. Elle est également intéressante dans le traitement des fibromes et de tension mammaire.
L’extrait alcoolique d’Alchémille régularise les règles abondantes accompagnées ou non de leucorrhée survenant entre les règles ou ayant pour cause l’irritation locale produite par un fibrome. Elle est conseillée à partir du 10 ou du 14ème jour du cycle jusqu'aux règles à la dose de 40 à 120 gouttes de TM par jour, ou d'extrait fluide (10 à 60 gouttes) par jour.
Le Gattilier (Vitex agnus castus)
Originaire du bassin méditerranéen, le Gattilier est un arbuste ne dépassant pas 5 mètres de hauteur. Sa tige droite, quadrangulaire à ramifications flexibles blanchâtres, porte des feuilles opposées, digitées à folioles lancéolées, cotonneuses en dessous. En été, les rameaux portent des verticilles de petites fleurs à calice velue et à corolle bleue ou violacé, réunies en inflorescences compactes. Pollinisées, elles donnent des baies charnues comme des grains de poivre. Elles contiennent 4 graines aromatiques piquantes et poivrées.
Cet arbuste, de la même famille que la Verveine (Verbénaceae), est aussi appelé arbre au poivre, agneau chaste, arbre chaste, poivre de moine. On rencontre cette espèce de l’Asie Centrale à l’Espagne et en Afrique du Nord. En France, c’est en Corse que se trouvent les plus importantes populations.
En extraction alcoolique, les sommités fleuries et les fruits du Gattilier, sont utilisés dans les affections gynécologiques par hyperfolliculinie, le syndrome prémenstruel, les anomalies des phases du cycle menstruel, la polyménorrhée, les mastodynies. Cette plante stimule la sécrétion de progestérone et diminue celle d’œstrogène. Elle induit ainsi une remontée des concentrations de progestérone en milieu de cycle. Il est préférable de l'utiliser de manière discontinue, par exemple du 8 ème au 21 ème jour du cycle.
Outre son action hormonale, la Gattilier exerce une action sédative agissant sur l'anxiété et l'hyperexcitabilité. Dans le traitement du Syndrome Prémenstruel (SPM), qui est une combinaison complexe d'une variété de symptômes, y compris les sautes d'humeur, anxiété, dépression, sensibilité des seins et des fringales. Il est possible d'administrer quarante gouttes d'extrait alcoolique de Vitex agnus pendant les 6 jours précédant les menstruations. Traitement à suivre pendant 6 cycles consécutifs.
Pour certaines femmes, la douleur physique et le stress émotionnel sont suffisamment graves pour influer sur leurs activités quotidiennes.
Le Grémil (Lithospermum officinale)
Lors de la ménaupose, les rapports sexuels insatisfaisants voire quelquefois douloureux. La peau devient plus fine, s'assèche et se fragilise, les ongles deviennent plus cassantsC'est une plante herbacée vivace à tige dressée, robuste, rameuse, pouvant atteindre 1m de haut. Elle porte des feuilles alternes, entières, à nervures secondaires saillantes à la face inférieure. De mai à juillet apparaissent les petites fleurs régulières à corolle jaunâtre, crème ou blanche, formée de 5 pétales soudés. Elles sont groupées en cymes unipares scorpioïdes. Les fruits sont des tétrakènes, contenant quatre petites graines blanches, luisantes et dures, semblable à de petites perles, à l'origine de son nom botanique Lithospermum, littéralement “sperme de pierre”. Le Grémil affectionne les bois, coteaux, haies et lieux humides de préférence calcaire, jusqu’à une altitude de 1 400 m.
Les extraits aqueux de sommités fleuries ou de semences de Grémil inhibe l'hormone lutéinisante (ou gonadotropine B), dont le rôle est de provoquer la rupture des follicules et de favoriser la formation du corps jaune (lutéine) et diminue les sécrétions de FSH et de LH. Ces mêmes extraits augmentent le tonus du muscle utérin et exercent une action anti-inflammatoire.
Les extraits aqueux de Grémil peuvent être très utile pour gérer les phases d'emballement hypophysaire de la périménopause. En période d'accouchement, ils augmentent lentement, mais considérablement le tonus du muscle utérin.
Attention, le Grémil ne doit pas être utilisé sans avis médical. Cette plante ayant de multiples activités hormonales, sur la thyroïde, sur les androgènes et sur les œstrogènes ainsi que sur la sécrétion de dopamine. De plus, il contient des alcaloïdes pyrrolizidiniques, déconseillé dans les affections hépatiques y compris virales.
L'infusion se prépare à froid, à raison de 2 cuillerées à soupe de plante fleurie pour une tasse et porter à frémissement. Laisser infuser 20 minutes; prendre une tasse après les repas.
LES PLANTES DE LA MENOPAUSE
Autant dans la phase précédente, il est important d'aider la faiblesse de sécrétion ovarienne de progestérone ; dans cette période de ménopause, il peut être utile de pallier à l'hyposécrétion ou à la disparition de la sécrétion ovarienne d'œstrogènes.
Mais attention, avant l'utilisation d'un traitement de phytothérapie, il est important de vérifier les antécédents dans le terrain familial et l'absence de cancer hormono-dépendant. Votre médecin pourra juger de l’opportunité d’un tel traitement.
Actée à grappes noires (Actea racemosa ex Cimicifuga racemosa)
Originaire d'Amérique du Nord l'Actée est une Renonculaceae des zones fraîches et humides, du Nord Est des Etats-Unis et du Sud Est du Canada. Au sommet d'une tige de plus de 2 mètres de hauteur, éclosent de petites fleurs blanches réunies en grappes. Pollinisées, elles donnent des fruits noirs à maturité. Ses parties souterraines sont traditionnellement utilisées par les populations Amérindiennes pour combattre les douleurs menstruelles et celles de l'accouchement.
Les extractions alcooliques d'Actée à grappes présente une activité œstrogénique en se liant avec les récepteurs œstrogéniques. De ce fait, elle provoque une stimulation de l'ovaire et des récepteurs vaginaux et cutanés, tout en exerçant une action de freination de l'axe hypothalamo-hypophysaire. Ce qui se traduit cliniquement par : une réduction des bouffées de chaleur, de la sudation excessive, des troubles du sommeil, de la dépression et de l'anxiété.
L'action de l'Actée est du à l'action synergique de ses composants et notamment à un isoflavone : la formononétine. Cette molécule agit comme compétiteur au niveau des récepteurs œstrogéniques et réduit le taux sérique de LH (lutéinizing hormone). L'Actée agirait en inhibant la destruction de l'œstrogène et non pas avec une action œstrogénique propre. C'est peut-être la raison pour laquelle, elle renforce l'activité de certaines substances employées dans le traitement du cancer du sein.
L'Actea racemosa est une plante des traitements symptomatiques liés à la ménopause et non une drogue de remplacement pour la thérapie substitutive hormonale (T.S.H.) chez les femmes ménopausées.
Le Houblon (Humulus lupulus)
Originaire d'Europe ou d'Asie occidentale, le Houblon est une grande plante grimpante des endroits frais etRisque d'ostéoporose et une aggravation du terrain arthrosique, troubles circulatoires, des «bouffées de chaleur» avec des sueurs nocturnes ainsi qu'une élévation du taux de mauvais cholestérol (LDL) ombragés : haies, buissons, lisières. Vivace par une racine charnue d’où partent de longues tiges quadrangulaires portant des feuilles palmatilobées, dentées, rudes au toucher. Les fleurs mâles sont groupées en épis à l'extrémité des ramifications. Elles ne sont composées que de tépales et d’étamines contenant le pollen. Les fleurs femelles, les cônes sont réunies en inflorescences. Récoltés à la fin de l’été, ils sont utilisés en médecine.
Les cônes de houblon contiennent des principes amers (lupulone, humulone...), des hétérosides flavoniques (dérivés du quercétol et du kaempférol...), des amines diverses (triméthylamine, choline...) et des composants à action œstrogénique.
Les fleurs femelles (cônes) de houblon exercent une action œstrogénique. Selon certains auteurs 1 kg de cônes correspond à une quantité de 25 à 300 mg d'oestradiol. Cette activité peut expliquer les perturbations du cycle menstruel observées chez les femmes qui récoltent les fleurs de houblon pendant plusieurs semaines consécutives. Chez les gros buveurs de bière, on note parfois des troubles liés à une hyperoestrogénie. Le houblon contiendrait également des antiandrogènes, ceci expliquant son effet anaphrodisiaque observé cliniquement chez l'homme.
Par leur richesse en composants actifs (6-Prénylnaringénine, 6,8-diprénylnaringénine et 8-géranylnaringénine), les extractions alcooliques de cônes de houblon, montrent une activité œstrogénique supérieure aux extractions aqueuses.
Les cônes de Houblon sont aussi préconisés dans les troubles du sommeil, pour rééquilibrer le système nerveux dans les troubles de la ménopause et dans certaines névroses. Ces propriétés sédatives et hypnotiques sont principalement dues aux composés volatils. Les dérivés prényles (humulone, lupulone) exercent une action hypnogène, l’alcool aliphatique est narcotique. Cette molécule est présente à l'état de trace dans la plante fraîche, sa concentration augmente au cours du stockage, pour atteindre une teneur maximum, 2 ans après la cueillette.
En extractions aqueuse les cônes de houblon sont aussi employés comme tonique par leur amertume favorisant l'appétit et pour leurs propriétés cholérétique et antispasmodique.
- Décoction de cônes à 2 % 250 ml / jour
- Infusion de cônes à 2 % 250 ml / jour
- Extrait sec 0,30 - 1,50 g / jour
- TM 30 à 50 gouttes X 3 fois par jour
Sauge officinale (Salvia officinalis)
L'espèce la plus connue est sans doute la sauge officinale. C'est une espèce spontanée de l'Europe méridionale. En France, elle est commune sur les coteaux arides et rocailleux de la région méditerranéenne et sub-spontanée dans d'autres régions. C’est un petit sous-arbrisseau buissonnant d'une cinquantaine de centimètres de hauteur. Il porte des tiges à rameaux ligneux qui, au début de l'été donne des fleurs bilabiées (à deux lèvres) de couleur bleu-violet. Les feuilles sont pétiolées, oblongues ou lancéolées, obtuses ou aiguës finement crénelées, grisâtres ou vertes.
Traditionnellement, l'activité la plus spécifique de la sauge officinale est son emploi comme antisudoral. Outre sa faible action œstrogénique, la sauge officinale est surtout employée dans le traitement des «bouffées de chaleurs» de la ménopause. Cette action est principalement due aux stérols, aux monoterpénones et plus particulièrement aux thuyones. Ces derniers agissent en paralysant les terminaisons nerveuses périphériques des glandes sudoripares et s'oppose ainsi, à l'émission de sueur.
Dans cette action la sauge officinale est employée dans le traitement :
- Des fièvres d'origine infectieuse
- Des sueurs de diverses origines
- Des bouffées de chaleur
• Dans l'infusion de feuilles fraiches de sauge officinale, la quantité de thuyones est moindre, et à la dose thérapeutique de 5 g par litre, infusée 15 minutes, elle ne présente pas de neurotoxicité.
• De même, pour l'extrait fluide, qui à la dose d'une cuillerée à café au coucher, peu être employé pour les traitements à plus long termes.
• La T.M., à la posologie de 4 à 5 gouttes avant l'apparition présumée des sueurs peut aussi présenter un intérêt.
L'huile essentielle de sauge officinale contenant un fort pourcentage de thuyones développant une action neurotoxique est donc déconseillée en vente libre et uniquement réservée à la prescription médicale.
Sauge sclarée (Salvia sclarea)
Une autre espèce de sauge, la sauge sclarée (Salvia sclarea) est commune en Provence. Cette espèce deLa ménopause : sautes d'humeur, anxiété, dépression, sensibilité des seins et des fringales, bouffées de chaleur, de la sudation excessive, des troubles du sommeil, de la dépression et de l'anxiété sauge est une plante robuste, légèrement pubescente à tiges ramifiées, pouvant dépasser 1 m de hauteur. A la différence de la sauge officinale, elle possède de grandes feuilles ovales, grisâtres, gaufrées, crénelées et laineuses. Les fleurs, de couleur blanc-violet sont disposées en panicules terminales. Toute la plante dégage une odeur caractéristique qui ne laisse personne indifférent.
Contrairement à la sauge officinale dont l'huile essentielle est toxique et seulement délivrée sur prescription médicale, c'est l'huile essentielle de sauge sclarée qui est utilisée en thérapeutique.
En médecine, l'HE de sauge sclarée, par le sclaréol qu'elle contient, exerce une action œstrogène-like. En usage interne, elle est indiquée dans les troubles de la ménopause accompagnées ou non de bouffées de chaleurs, dans les aménorrhées, les oligoménorrhées, les troubles circulatoires (varices, hémorroïdes) et les affections génitales par insuffisance hormonale.
En usage externe, mélangée avec une huile végétale et appliquer localement, l'HE de sauge sclarée réduit la durée des douleurs menstruelles dans les cas de dysménorrhée.
Huile essentielle : 2 gouttes dans du miel, x 3 / jour maximum en interne
2 gouttes dans une huile végétale en application locale.
Alain Tessier
Ethnobotaniste