Ranunculus sp. / Boterbloem
De kruipende boterbloem is – de naam zegt het al – een laagblijvende plant, die bovengrondse, bebladerde uitlopers vormt, die op de knopen wortelen. Zo kan deze plant snel een groot oppervlak bedekken.
De soort is te herkennen aan de glanzende, gele bloemen en de vele meeldraden en stampers, die in een toef middenin de bloem staan. Alle boterbloemsoorten, of ze nu hoog of laag groeien, hebben vijf kroonblaadjes en – onder de bloem - vijf groene, veel kleinere kelkblaadjes. De donkergroene stengelbladeren van de kruipende boterbloem zijn drietallig en tamelijk diep gezaagd en ingesneden. Het middelste blaadje heeft een lang steeltje, de zijdelings geplaatste blaadjes hebben korte steeltjes.
De hoofdbloei van de kruipende boterbloem valt in mei. Er komen niet veel insecten op de boterbloemen af. Voor de bestuiving moeten ze het vooral van regendruppels hebben. De vruchtjes hebben spitse, omgebogen puntjes en staan in een bolletje bijeen.
Naaste familieleden van de boterbloemen zijn o.a. de bosanemoon, de dotterbloem en de pioen. Veel soorten lijken veel op leden van de rozenfamilie. Deze hebben ook vijf bloemblaadjes en een toef meeldraden in het midden. Maar aan het vruchtbeginsel is meteen te zien met welke familie we te maken hebben. Bij de roosachtigen vormt het vruchtje zich onder de bloembladeren en bij de ranonkels erboven.
Alle Ranunculus soorten zijn giftig voor vee, maar hun onaangename smaak zorgt dat het vee ze vanzelf laat staan. Vergiftiging kan wel optreden wanneer boterbloemen overvloedig voorkomen in reeds afgegraasde weiden waar weinig eetbaars overgebleven is.
De giftige stoffen (vooral protoanemonine) worden grotendeels afgebroken wanneer de plant gedroogd wordt, waardoor hooi met gedroogde boterbloemen ertussen wel veilig is.
J Ethnopharmacol. 2003 Nov;89(1):131-7. Pharmacological approach to the pro- and anti-inflammatory effects of Ranunculus sceleratus L.
Prieto JM1, Recio MC, Giner RM, Máñez S, Ríos JL.
Ranunculus sceleratus is a widespread species with unique toxicological and pharmacological activities. The present study seeks to assess this species' ability, both in vitro and in vivo, to modulate processes involved in inflammations. To this end, different extracts from the aerial parts of the plant were tested in several models of acute inflammation induced by tetradecanoylphorbol acetate (TPA), arachidonic acid (AA), and carrageenan, as well as in two models of delayed hypersensitivity induced by oxazolone and dinitrofluorobencene (DNFB). The extracts were also assayed in models of eicosanoid and elastase release by intact cells. When tested in vivo, all of the extracts showed anti-inflammatory or neutral effects. In vitro, non-polar extracts of this species were able to inhibit eicosanoid production, whereas polar extracts enhanced the synthesis of 5(S)-HETE, LTB(4) and 12(S)-HHTrE. The hypothesis of a "counter-irritant" mechanism of action has thus been proposed and is also discussed herein.
Volgens Dodonaeus: Cracht ende werckinghe
A Die bladeren oft wortelen van hanenvoeten ghestooten/ ende op eenighe ghesonde plaetse des lichaems gheleyt/ bijten die huyt ende dat ghesont vleesch open/ ende maken bleynen/ bladeren/ roven ende gaten/ ende sijn mits dien goet op die quade swerende naghelen ende wratten of af te doen vallen.
B Oock machmen die bladeren van hanenvoeten tot seer quade ruydicheyt ende scorftheyt des hoofts ende andere quade crauwagien/ ende om die letteeken uut te doene ghebruycken/ alsmense ghestooten daer op leyt/ ende niet langhe daer op en laet ligghen/ maer terstont afneempt.
C Item die wortelen van hanenvoeten ghedroocht/ ghepoedert/ ende in die nuese ghesteken doen niesen.
Hindernisse
Alle hanenvoeten inghenomen sijn scadelijck/ hinderlijck/ ende doottelijck/ ende sonderlinghe die Cueckenscelle/ die als sy inghenomen es/ sinnen ende verstant berooft/ ende die senuwen van dat aensicht alzoo treckt ende spant/ dat die dit inghenomen hebben/ schijnen te lacchen/ ende al lacchende te stervene.