Teresa van Ávila

De non die in kerk en klooster haar eigen weg gaat

Teresa van Ávila

Afkomst

Teresa wordt in 1515 in het Spaanse stadje Ávila geboren als donna Teresa Sánches de Cepeda y Ahumada. Deze bijzonder lange achternaam vereist een nadere verklaring. Opa Juan van vaders kant behoorde in Toledo tot een gegoede joodse familie. In 1492 werden de joden door het katholieke koningsechtpaar Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië gedwongen uit Spanje te vertrekken of zich katholiek te laten dopen. Opa Juan koos de tweede optie en nam de veelvoorkomende naam Sánches aan. Toen bleek dat de conversos, de onder dwang bekeerde joden, daarna in Toledo toch gewantrouwd bleven en gediscrimineerd werden, besloot hij een nieuwe toekomst op te bouwen in een andere stad. In Ávila voegde hij naar goed Spaans gebruik de achternaam van zijn vrouw, die van een bekende familie stamde, toe aan zijn eigen nieuwe naam en zo ontstond de familienaam Sánches de Cepeda. De beminnelijke Juan wist door de textielhandel vermogend te worden en kon daardoor de adellijke titel ‘don’ kopen. Teresa’s vader don Alonso hertrouwt na het overlijden van zijn eerste vrouw met Beatriz de Ahumada, afkomstig uit een zeer katholieke, adellijke familie. Naast de twee kinderen uit het eerste huwelijk worden nog tien kinderen geboren, waarvan Teresa de derde is.

Jonge jaren

Het gezin woont in een royaal en fraai met wandtapijten en religieuze schilderijen ingericht huis met een grote binnentuin, dicht bij de beroemde stadsmuur gelegen. De kinderen krijgen thuis les en verlaten het erf alleen om naar de kerk te gaan of tijdens religieuze optochten in de stad, bijvoorbeeld in de Goede Week, de week voor Pasen. Iedereen moet zien hoe goed deze familie het nieuwe geloof in alles navolgt.

Teresa wordt als kind dus gedegen en streng katholiek opgevoed. Vooral verhalen van martelaren die door de Moren, de Spaanse moslims, zijn vermoord, worden verteld. Op zevenjarige leeftijd loopt Teresa zelfs met één van haar oudere broertjes van huis weg: de Moren tegemoet. Ze verwacht dat de hemel haar beloning zal zijn. Maar een oom, die te paard onderweg naar Avila is, onderschept de kinderen en brengt hen thuis. De kinderen bouwen daar o.a. kluizenaarshutten en Teresa speelt voor moeder-overste.


Op haar dertiende overlijdt haar moeder in het kraambed. Dat verandert alles. Ze leest ridderromans, komt nu buitenshuis en gaat puberen. Ze ziet er aantrekkelijk uit en de jongens vallen op haar. Voor het echt misgaat, stuurt haar vader haar naar het internaat van de zusters Augustinessen. Ernstig ziek geworden komt ze onder de vleugels van haar vrome oom Pedro, die op het platteland woont. Ze leest hier de brieven van de heilige Hiëronymus, de kerkvader. Die helpen haar bij haar twijfel over de toekomst: moet ze kiezen een onderdanige getrouwde vrouw te worden of wil ze kloosterzuster worden en daardoor juist de nodige vrijheid krijgen? Ze kiest voor het klooster, ook al is haar vader daar eerst mordicus tegen.

Op dit schilderij wordt verbeeld hoe Teresa met haar broertje op weg is gegaan naar de Moren. De tocht wordt voortijdig door een oom te paard afgebroken.

Kloosterzuster

Op haar twintigste ‘koopt’ vader Alonso als een soort bruidsschat voor zijn dochter donna Teresa een plaats in het klooster ‘Encarnatión’, genoemd naar de Menswording van Christus door de maagd Maria. Het is een gloednieuw karmelietessenklooster, waar ze als zuster Teresa de Jesús de beschikking krijgt over een privéverblijf van twee verdiepingen met zelfs een eigen gastenkamer en een eigen kapelletje. Ze vervult alle kloostertaken met vreugde, maar wordt opnieuw ziek. Ze krijgt hartproblemen en gaat zich steeds meer verwijten maken. Kennelijk straft God haar voor haar nog gebrekkige geloof. Ze begint zich zelfs te geselen met zwepen. De ziekte verergert en ten einde raad wordt buiten het klooster hulp gezocht. Bij een alternatieve genezeres komt ze van de regen in de drup. Opnieuw bij haar oom Pedro vindt ze het boek ‘Het derde ABC’ van de franciscaanse mysticus Francisco de Osuna. Hierdoor komt ze tot enige rust. Het leert haar door te bidden God te zoeken zonder hem te willen dwingen naar haar te luisteren. Nog steeds lichamelijk gebroken, maar vastberaden door te zetten keert ze terug in het klooster Encarnatión. Een periode van drie jaar verstrijkt, waarin ze een comapatiënte is. Zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak geneest ze dan plotseling. Vervolgens voert ze nog een jarenlange worsteling met zichzelf om dichter bij God te komen. Dat leidt regelmatig tot religieuze extases, waarin ze Gods aanwezigheid ervaart alsof ze met hem versmelt. Doordat over die bijzondere ervaringen gepraat wordt, gaan mensen haar voor raad opzoeken, maar komt ze ook onder verdenking van de inquisitie, de kerkelijke rechtbank. Misschien wordt ze wel door de duivel bezocht! Haar dagboekaantekeningen en gesprekken met biechtvaders leveren daarvan overigens geen bewijs en tot een veroordeling zal het dan ook niet komen.

Kloosterstichtster

Ondertussen voelt Teresa zich in haar klooster steeds minder thuis. De kloosterorde van de karmelieten is in de twaalfde eeuw gesticht door een groep kluizenaars op de berg Karmel in Palestina, dat door de Kruistochten op de moslims veroverd was. Na de herovering van het gebied vertrekken de karmelieten naar Europa. Net als de dominicanen en de franciscanen vormen de karmelieten een orde van bedelmonniken. Maar het armoede-ideaal verschuift steeds verder naar de achtergrond als de kloosters erfenissen krijgen en adellijke zonen en dochters hun intrede doen. Volgens Teresa moeten de oorspronkelijke idealen van afgeslotenheid en veel ruimte voor innerlijk gebed hervonden worden: de contemplatieve orde moet hersteld worden, inclusief het op blote voeten lopen als teken van armoede. Haar medezusters wijzen dat radicaal af en daarom wil ze een eigen klooster beginnen. Jaren van tegenwerking door kerkelijke autoriteiten volgen. Uiteindelijk krijgt ze toestemming van de paus, de bisschop en de generaal-overste voor een eigen klooster: het convent van de ongeschoeide karmelietessen San José is in 1562 een feit. Onvermoeibaar zal de lichamelijk zwakke Teresa hierna vechten voor een groter aantal kloosters en schrijft ze een groot aantal religieuze werken. In twintig jaar tijd worden in de grotere Spaanse steden zeventien nieuwe kloosters gesticht. Daarbij zijn er ook enkele mannenkloosters. Teresa heeft de karmeliet Juan de Yepes, later bekend onder de naam Johannes van het Kruis, overgehaald dezelfde hervorming door te voeren in de monniksorde van de karmelieten. Achterdocht en tegenwerking van de andere karmelieten en karmelietessen blijven. De streng katholieke koning Filips II van Spanje moet er zelfs aan te pas komen om processen tegen haar en opsluiting in één van haar kloosters te beëindigen.

Tijdens één van haar visioenen ziet Teresa dat het kruisbeeld tegenover haar hevig bloedt. Wanneer zij vraagt waarom antwoordt het kruisbeeld: 'Het zijn de vele gesprekken in de ontmoetingszaal die mij dit aandoen'. Dit visioen sterkt Teresa in haar wil om de orde te hervormen en zorgt er uiteindelijk mede voor dat zij een nieuwe kloosterorde sticht waar de zusters minder bezoek ontvangen en minder naar buiten gaan.

Juan de Yepes was een karmeliet, later meer bekend onder de naam Johannes van het Kruis. Hij werd door Teresa overgehaald de hervorming, die zij voorstond, door te voeren in de monniksorde van de karmelieten.

Overlijden

In 1582 wordt Teresa op de terugreis van Burgos naar Ávila opnieuw ernstig ziek. In het door haar in Alba de Tormes - dicht bij Salamanca - gestichte klooster overlijdt zij. Haar laatste rustplaats is daarom daar en niet in Ávila. Eerbewijzen volgen betrekkelijk snel: in 1614 zalig verklaard, in 1617 door het Spaanse parlement uitgeroepen tot patrones van Spanje en in 1622 heilig verklaard. In 1970 zal de katholieke kerk haar nog uitroepen tot kerklerares. Veel kerkelijke eerbewijzen van het instituut dat Teresa heel lang en heel vaak voor de ongeschoeide voeten heeft gelopen.

In Ávila bevindt zich deze sculptuur ter herinnering aan Teresa.

Wikimedia Commons