Gisbertus Voetius

Een voorvechter van calvinistische vroomheid

Arminius contra Gomarus

Aan de universiteit van Leiden speelt zich aan het begin van de zeventiende eeuw een theologisch dispuut af tussen de hoogleraren Arminius en Gomarus. In het kort komt de strijd erop neer dat Arminius meer vrijheid wilde in het denken over erfzonde en predestinatie (de leer dat God al voor de schepping wist wie later tot het ware geloof zouden komen) en in het algemeen meer ruimte voor de vrije wil van ieder christen.

Zijn collega Gomarus stond voor de oorspronkelijke calvinistische visie: de mens is door de zondeval totaal verloren. Alleen de goddelijke genade kan hem nog redden. Die genade geeft God aan wie Hij wil; de mens kan daar niets voor doen. Verkiezing door God is dus alleen genade, maar toch is de mens ten volle verantwoordelijk voor zijn daden. In januari 1610 richten ruim veertig predikanten zich tot de Staten van Holland met het verzoek om ruimte binnen de kerk voor het standpunt van Arminius. Dit verzoek heette een remonstrantie, en vanaf dat moment spreken we van remonstranten. De volgelingen van Gomarus werden dus contra-remonstranten genoemd. Je zou kunnen zeggen dat Gomarus de “preciezen” aanvoerde, die de kerkelijke leer voor eens en altijd wilden vastleggen, en Arminius de “rekkelijken”, die voor meer ruimte in het religieus denken pleitten.

In het conflict tussen deze twee Leidse hoogleraren Arminius (links) en Gomarus (rechts) stond Voetius aan de kant van de laatste.

Arminius
Gomarus

Op de Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619) worden de remonstranten in het ongelijk gesteld in de Dordtse leerregels, ofwel Vijf artikelen tegen de remonstranten. Samen met de Nederlandse geloofsbelijdenis (Guido de Brès,1561) en de Heidelberger catechismus (1563) zijn dit de Drie formulieren van enigheid, de basis van de officiële vaderlandse kerk. Maar daarmee zijn we er nog niet.

Nadere Reformatie

Na de synode van Dordrecht kwam er veel aandacht voor gemeente-opbouw en persoonlijk geloof. De Statenvertaling van de Bijbel (1637) was niet alleen een monument van de Nederlandse taal, maar ook van eerbied voor het geopenbaarde Woord van God. De beweging van de Nadere Reformatie wilde innerlijke doorleving van de gereformeerde leer en persoonlijke levensheiliging. Leer en leven moesten naadloos op elkaar aansluiten. Toen na jaren strijd dit ideaal onbereikbaar bleek, richtte de beweging zich steeds meer op aparte groepen binnen de kerk, de zo genoemde conventikels, zeer kritisch bekeken door de officiële kerkenraden. De schrijver Jan Siebelink heeft in zijn werk vaak over dergelijke groepen geschreven; zijn vader was een volgeling van de Nadere Reformatie.

De Statenvertaling van de Bijbel (1637) werd de eerste Nederlandse bijbelvertaling die geheel gebaseerd is op de grondtalen van de bijbel (Hebreeuws en Grieks).

Voetius contra Coccejus

Rond het midden van de zeventiende eeuw kwam Voetius (Utrecht) in conflict met zijn collega Coccejus (Franeker, Leiden). Voetius ging bij voorbaat uit van de waarheid van de calvinistische leer; Coccejus wilde alleen uitgaan van de Bijbel, ook als de uitleg daarvan vraagtekens plaatste bij gereformeerde leerstellingen. Coccejus had zijn aanhang vooral onder de wat soepeler regenten; Voetius was de voorman van de orthodoxe gereformeerden. Daar kwam nog bij dat Coccejus het sabbatsgebod beschouwde als een voorschrift voor de Joden, terwijl de Nadere Reformatie aanscherping van de zondagsheiliging eiste. Ook de overheid was immers onderworpen aan Gods gezag.

Ten slotte speelde de strijd om het juiste filosofische model: het traditionele van Aristoteles, dat de wereld zag als een bezield geheel, waarin de mens de verborgen zin moest ontdekken, tegenover het moderne van de Fransman Descartes, die in 1637 zijn Discours de la méthode publiceerde. Daarin bepleitte hij een wetenschappelijk uitgangspunt van twijfel, de basis voor een door natuurwetenschap gedomineerd model. Volgens Voetius heeft wetenschap haar uitgangspunt niet in twijfel, maar in vroomheid: niets wat waar is, kan volgens hem strijdig zijn met de Bijbel…..

Voetius kwam over bepaalde ideeën in aanvaring met zijn collega Johannes Coccejus (1603-1669).