Karl Barth

Een principieel gelovige in een “andere” God

Karl Barth

Karl Barth

Karl Barth wordt op 10 mei 1886 te Bazel geboren als oudste zoon van Fritz Barth, docent aan een Bijbelgetrouwe predikantenopleiding, en Anna Katharina Sartorius, dochter van een Bazels predikant. Drie jaar oud verhuist hij met zijn ouders naar Bern, waar zijn vader als docent dogmatiek (geloofsleer) aan de universiteit is benoemd. In het ouderlijk gezin wordt Karl liefdevol opgevoed. Als op de zondagsschool veel over de hel wordt gesproken, organiseert vader Fritz thuis “diensten” voor zijn kinderen. Het is een gelukkige jeugd. Karl is gevoelig voor klassieke muziek en heeft veel belangstelling voor geschiedenis, vooral voor veldslagen.

School en studie

Op het gymnasium richt hij in 1900 een leerlingenvereniging op; deze houdt zich o.a. bezig met literatuur en toneel. Als vijftienjarige volgt hij catechisatie, en als zestienjarige wordt hij belijdend lid van de kerk (maart 1902). In de vakantie maakt hij graag bergtochten. In september 1904 slaagt hij voor zijn eindexamen en gaat theologie studeren aan de universiteit van Bern. De colleges van zijn vader volgt hij met grote interesse; andere colleges ziet hij als verplichte stof…. Vragen die bij hem opkomen zijn:

- Wat is God ?

- Wat betekent Jezus voor ons ?

- Wat is het doel van ons leven ?

- Hoe bereiken we dat doel ?

Tegenover de vaak ingewikkelde formuleringen van theologen en filosofen wordt zijn motto: hoe eenvoudiger, hoe beter. Hij neemt actief deel aan het studentenleven en om dat te kunnen betalen, geeft hij vioollessen.

Maatschappelijke stellingname

In 1906 houdt hij voor zijn medestudenten een voordracht over het sociale probleem van zijn tijd, de kloof tussen kapitaal en arbeid, rijkdom en armoede. Hij volgt van 1906 tot 1907 een wintersemester theologie in Berlijn. Als hij in 1907 terugkomt in Bern, wordt hij voorzitter van de studentenvereniging Zofingia. In oktober 1907 stuurt zijn vader hem voor serieuze studie naar de universiteit van Tübingen, waar hij tot 1909 blijft, slechts onderbroken door een semester in Marburg, en zijn doctoraal examen haalt.

In september 1909 wordt hij hulppredikant in Genève, in de kerk van Calvijn. Hij komt er in aanraking met het burgerlijke verzet tegen een verbod op kansspelen en maakt zo kennis met de burgerlijke moraal van zijn tijd. Hij vindt dat de kerk grenzen zou moeten stellen en zo Gods koninkrijk dichterbij moet proberen te brengen. In mei 1911 verlooft hij zich met Nelly Hoffmann, dochter van een vroeg gestorven jurist. Ook wordt hij beroepen als predikant in het protestantse boeren- en arbeidersdorp Safenwil. In zijn werk als predikant ontwikkelt hij daar een grote belangstelling voor het socialisme en de vakbeweging. Hij is ervan overtuigd dat de persoon van Jezus kan worden samengevat als “sociale beweging”.

De dorpskerk van Safenwil, waar Barth in 1911 als predikant werd beroepen..

Karl Barth met zijn gezin en enkele andere familieleden.

Huwelijk en WO I

In maart 1913 trouwt Karl Barth met Nelly Hoffman, en in april 1914 wordt hun dochter Franziska geboren. Uiteindelijk krijgen ze vijf kinderen. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (1 augustus 1914) komt het bij Karl tot een diepgaande bezinning, omdat velen van zijn vroegere universiteitsdocenten de Duitse oorlogspolitiek steunen. Als ze er ethisch zo naast zitten, kan hun Bijbeluitleg volgens hem ook niet kloppen…

In dit denkproces verandert Karls kijk op God: God is volgens hem nu de radicale vernieuwer van de wereld. Deze God moet in de kerk centraal komen te staan, niet al het “religieuze gedoe eromheen”. Hij begint in 1916 met het bestuderen van Paulus’ brief aan de Romeinen en dat levert in december een dikke publicatie op: Der Römerbrief.

Uit het lezen van Paulus leidt Karl af dat het niet de mens is die het rijk van God dichterbij kan brengen, maar dat het God is, Die dat rijk op Zijn tijd op aarde zal vestigen.

Grotere bekendheid

Als invaller houdt hij in 1919 een lezing over “De christen in de maatschappij”. Deze lezing maakt zijn ideeën bekend bij een groot publiek. In 1920/1921 publiceert Barth zijn tweede “Römerbrief”, waarin hij het totaal anders zijn van God benadrukt. Doordat God de andere Werkelijkheid van onze werkelijkheid is, brengt hij de mens niet in evenwicht, maar juist in crisis. Wie God meent te begrijpen en te kennen, heeft het helemaal mis… In oktober 1921 wordt Barth benoemd tot hoogleraar gereformeerde belijdenis in Göttingen, in oktober 1925 tot hoogleraar dogmatiek en uitleg van het Nieuwe Testament te Münster.

Mei/juni 1926 reist hij met zijn vrouw en een groep studenten naar Nederland. Daar ontmoet hij een aantal vooraanstaande predikanten, van wie velen zijn medestanders werden. In Münster komt hij vanaf 1927 steeds meer in contact met het katholicisme. Hij ziet als fundamentele dwaling van die kerk dat ze denkt via de ambten over de genade van God te beschikken. In de winter van 1928/1929 houdt Barth een diepgaand werkcollege over het katholicisme.

Titelblad van 'Der Römerbrief', in gotische letters gedrukt en uitgegeven in München, 1922.

Wikimedia Commons

Theologische Existenz heute, een tijdschrift dat door het naziregime in 1934 wordt verboden.

Wikimedia Commons

Bekennende Kirche

Eind jaren ’20 komt in Duitsland het nationaal-socialime op. Barth ziet dat de Duitse Evangelische Kerk daar onvoldoende afstand van neemt. Daarnaast hekelt Barth de zelfvoldaanheid van de kerk. In 1930 wordt hij hoogleraar in Bonn. Daar schrijft hij de eerste twee delen van zijn belangrijkste werk: Kirchliche Dogmatik. Ook leidt hij er het verzet van de zo genoemde “Bekennende Kirche” (belijdende kerk) tegen het nationaal-socialisme. In mei 1931 sluit hij zich aan bij de SPD, de Duitse socialistische partij. In december van dat jaar schrijft hij in een artikel over het fascisme als valse religie, die in strijd is met het christelijk geloof. In juni 1933 protesteert hij openlijk tegen de benoeming van de nationaal-socialistische ds. Müller tot Rijksbisschop, waarmee de nationaal-socialisten greep wilden krijgen op de evangelisch-lutherse kerk. Ook hekelt Barth de opvatting dat Hitler een bijzondere openbaring van God in de geschiedenis zou zijn… Dat alles leidt in oktober 1934 tot een verbod van zijn tijdschrift “Theologische Existenz heute”. Intussen schrijft Barth in mei 1934 de Verklaring van Barmen, het officiële startdocument van de “Bekennende Kirche”. Hij neemt hierin afstand van de evangelische kerk, die het met Hitler op een akkoordje had gegooid.

De Verklaring van Barmen of Barmer Thesen (mei 1934). Deze plaquette in Wuppertal herinnert aan deze gebeurtenis die wordt gezien als het begin van de Bekennende Kirche.

Wikimedia Commons

Ontslag en emigratie

Eind 1934 weigert Barth de eed van trouw aan de Führer, dus wordt hij geschorst als hoogleraar. Na een preek over “Jezus Christus was een jood” wordt hij ontslagen. Vervolgens wordt hem een spreekverbod opgelegd, en in juni 1935 wordt hij op staande voet gepensioneerd. De universiteit van Bazel benoemt hem echter onmiddellijk tot hoogleraar en het gezin verhuist terug naar Zwitserland. Barths geschriften worden in Duitsland verboden. Hij reist door Europa en uit overal kritiek op de officiële kerk in Duitsland. Het tweede deel van zijn Kirchliche Dogmatik verschijnt bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

Tijdens de oorlog spoort Barth zijn landgenoten aan tot verzet. Bij de herdenking van 650 jaar Zwitserland uit hij zijn opvattingen zo sterk, dat sommige van zijn publicaties door de Zwitserse censuur worden verboden en dat hij in een aantal kantons een spreekverbod krijgt. Zwitserland wil zijn neutraliteit niet op het spel zetten. Via Radio Londen spreekt hij diverse malen christenen in Europa toe; in 1942 richt hij zich met een brief tot de christenen in Nederland. Herfst 1942 roept hij Zwitserland op ruimhartig joodse vluchtelingen op te nemen. Direct na de invasie in Normandië pleit Barth voor een milde houding tegenover het Duitse volk, als Hitler straks zal zijn verslagen.

De verschillende delen van de Kirchliche Dogmatik op één boekenplank.

Wikimedia Commons

Na WO II

Na de oorlog werkt Barth als hoogleraar in Bazel en voltooit hij zijn Kirchliche Dogmatik. Hij houdt lezingen en publiceert veel. Daarnaast blijft hij preken, o.a. in de gevangenis te Bazel. In 1958 publiceert hij tien stellingen, die zelfs de voorbereiding op een atoomoorlog als zondig bestempelen. In zijn politieke stellingname draait het steeds om door God geïnspireerde solidariteit met alle mensen.

In 1962 gaat Barth als hoogleraar met emeritaat, maar dat wil niet zeggen dat hij het rustig aan gaat doen. Hij blijft een veel gevraagd spreker, correspondeert veel en krijgt veel bezoek. Hij ondergaat een tweetal prostaatoperaties, maar geniet ook nog volop van het leven en zijn veertien kleinkinderen. Wel neemt zijn droefgeestigheid toe, nu hij zijn einde ziet naderen. Na zijn 80ste verjaardag wordt Barths wereld kleiner. Wel correspondeert hij nog met katholieke theologen, onder wie paus Paulus VI. Begin december 1968 voelt hij zijn einde naderen en in de nacht van 9 op 10 december overlijdt hij in zijn slaap. Op 13 december wordt hij onder grote belangstelling te Bazel begraven; de herdenkingsdienst op 14 december wordt rechtstreeks uitgezonden via de radio.

Karl Barth aan het werk, misschien wel aan een van de delen van de Kirchliche Dogmatik. Het schrijven hiervan kostte Barth vele jaren. Hij overleed voordat het werk voltooid was.

Karl Barth spreekt hier tijdens een bijeenkomst van de Evangelische gemeenschap op een congres in Wuppertal, 1956.