Pater Damiaan

(de Veuster)

Een gewoon mens die uitzonderlijke dingen deed

Pater Damiaan

Pater Damiaan werd als Jozef op 3 januari 1840 geboren in Tremelo, een dorp in de buurt van de Vlaamse stad Leuven. Hij was de zevende in een gezin van acht kinderen van het boerenechtpaar Frans de Veuster en Anna Wouters. In de tijd rond 1840 was er sprake van een economische crisis, o.a. door enkele mislukte aardappeloogsten. Dit leidde tot heel wat armoede: vooral de gezinnen die nogal wat kinderen hadden, kregen het moeilijk de eindjes aan elkaar te knopen. Door de armoede, het gebrek aan hygiëne (vervuilde waterputten) en de zware arbeid raakten mensen vatbaar voor tuberculose en andere infectieziekten. Dit alles maakte slachtoffers in vrijwel ieder gezin.

Op de lange winteravonden las Damiaans moeder voor uit het enige boek in huis: een boek over heiligenlevens. Zo werden predikers die naar verre landen trokken en martelaren die hun leven gaven voor hun geloof, Damiaans eerste helden.

Roeping

Op achttienjarige leeftijd was ‘onze Jef’ een stevige boerenzoon, die gewend was aan zware arbeid op het land. Maar toch dacht hij, die gesteld was op stilte en afzondering, erover om kloosterling bij de trappisten te worden. Zijn oudste broer, Pamfiel, die reeds bij de paters van de Heilige Harten studeerde, wist hem ertoe over te halen zich ook bij deze orde aan te sluiten. Daar nam Jozef de kloosternaam ‘Damiaan’ aan. Aangezien zijn opleiding heel gebrekkig was geweest – zo sprak hij geen Frans en had geen kennis van Grieks en Latijn –, leek hij geen kans te hebben priester te worden. Pamfiel bood aan Latijn te leren. Damiaan maakte daarin zulke vorderingen, dat hij toch tot de priesteropleiding werd toegelaten.

Spoedig kwam het bericht dat Pamfiel, inmiddels tot priester gewijd, als missionaris naar Hawaï zou worden uitgezonden. Maar hij werd getroffen door tyfus. Met voorbijgaan aan zijn eigen overste schreef Damiaan een brief aan de hoogste leiding in Parijs, waarin hij dringend verzocht de plaats van zijn broer te mogen innemen. Tot ieders verbazing kreeg hij hiervoor toestemming. Via Parijs reisde hij naar Bremerhaven, waar hij zich samen met vijf paters en tien zusters inscheepte. Na een reis van vijf maanden liep het schip op 19 maart 1864 de haven van Honululu binnen.

De Hawaï-eilanden vormden in die tijd een koninkrijk, dat in naam onafhankelijk was. In feite werd het land gedomineerd door Amerikanen. zowel planters, handelaren als zendelingen. Vooral de laatsten waren protestanten uit de VS, tamelijk bekrompen fundamentalisten, die de eilanden als hun zendingsgebied beschouwden. Zij waren fel tegen de komst van katholieke missionarissen, die dan ook zonder enige hulp van politieke machthebbers zelf voet aan de grond moesten zien te krijgen. In dit klimaat van elkaar bestrijdende christelijke kerken en sekten werd Damiaan na een stoomcursus van twee maanden in de kathedraal van Honolulu tot priester gewijd. Eerst werkte hij in het district Puna op Hawaï. Daarna was hij als rondtrekkend missionaris werkzaam in het uitgestrekte district Kohala-Hamakua. Ook werkte hij in verschillende parochies op het eiland Oahu. Damiaan ontdekte dat het Hawaiaanse volk erg gastvrij was; daarbij paste hij zich gemakkelijk aan. Meer moeite had hij met de uitbundige lichamelijkheid en veelvuldige, vrije seksuele betrekkingen, die op gespannen voet stonden met de christelijke zelfbeheersing. Hij ontdekte er ook dat de blanke beschaving Hawaï geen zegen had gebracht. Geïmporteerde ziekten als pokken, mazelen en andere infectieziekten maaiden de oorspronkelijke inwoners weg. In een eeuw tijd was hun aantal van 250 000 naar 50 000 gezakt.

Damiaan tijdens zijn priesteropleiding in Frankrijk, 1863.

Kaart van de Hawaï-eilanden, een fragment uit The National Atlas of the United States of America. 

Wikimedia Commons

Molokai

Vermoedelijk werd de gevreesde ziekte lepra door een Chinees schip rond 1840 de haven van Honolulu binnen gebracht. De ziekte verspreidde zich in de jaren daarna razendsnel over de eilandengroep. Omstreeks 1866 namen de autoriteiten een drastische maatregel door een quarantainewet in te voeren. Mensen met lepra werden opgespoord en verbannen naar een kolonie in het noorden van het eiland Molokai. Het leidde tot hartverscheurende taferelen in havens, waar familieleden op de kade zagen hoe de vertrekkende slachtoffers een ellendige wisse dood tegemoet gingen.

Inmiddels had de katholieke missie, bezorgd om het lot van de melaatsen, om vrijwilligers gevraagd. Vier priesters boden zich aan, waaronder Damiaan. Op 10 mei 1873 kwam hij per boot aan op Molokai. Hij trof er ruim 600 lepralijders aan, die verbleven op een kale landtong, door een steile rotswand afgesneden van de rest van het eiland. Het was een afschuwelijk oord: er was geen stromend water, geen landbouw en ook medische hulp ontbrak. Ook de huisvesting was volstrekt ontoereikend. Er waren wel wat oude huizen, maar de meeste mensen woonden in rieten hutten, die slecht bestand waren tegen de sterke zeewind.

Het kwam nu goed uit dat Damiaan als boerenzoon van aanpakken wist. Naast zijn werk als priester zou hij nu ook de rol van dokter, timmerman, ziekenverzorger en begrafenisondernemer vervullen. Hij maakte zelfs doodskisten en groef graven. Een van zijn eerste werken op het eiland was het repareren van het dak van de kerk, zodat zieken die geen huis hadden daar konden slapen. Zelf sliep hij buiten het kerkje onder een boom met een dicht bladerdak, de pandanus (schroefpalm). Hij plantte veel pijnbomen als brekers van de harde wind om op die manier het eiland meer bewoonbaar te maken. In plaats van de rieten huizen bouwde hij ruimere houten huizen. Ook spoorde hij de mensen aan zelf vee te houden om zo in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien. Honderden fruitbomen, sinaasappels, citroenen en mango’s, werden geplant. Voor de weeskinderen bouwde hij slaap- en eetzalen, een voor de meisjes en een voor de jongens. Dagelijks bezocht hij tal van zieken, van wie hij de zweren reinigde en verbond. In de loop der jaren kwam er een hospitaaltje met een mannen- en vrouwenzaaltje met zelfs een afdeling met stoombaden, waar Damiaan veel heil in zag. Er bestond na verloop van tijd zelfs een orkestje, dat zowel begrafenissen als sportwedstrijden opluisterde.

Hoewel de situatie in de gemeenschap ook verbeterde, kwamen negatieve verschijnselen als poker, concubinaat, overspel en prostitutie bij de lepralijders nog steeds volop voor. Als priester deed hij zijn best hun zielen te redden, maar het kwam vaak neer op dopen en bedienen op het sterfbed. Damiaan begroef hen en maakte daarbij geen onderscheid  of het gelovigen of ongelovigen, vromen of zondaars waren.

Het kerkje in Molokai. Damiaan staat met een aantal mannen voor de ingang van het gebouw.

Wikimedia Commons

Buitenwereld

Gedurende een groot aantal jaren was Damiaan de enige priester in de twee dorpjes op de landtong. Twee keer werd er vanuit Honululu een collega-priester gestuurd, maar beide keren draaide dat uit op ruzie. Damiaan was nu eenmaal in de omgang geen gemakkelijke man, die het onprettig vond als anderen zijn domein binnendrongen. Het moet ook gezegd worden, dat de priesters, die door de superieuren naar Molokai werden gestuurd, zelf ook niet de gemakkelijkste mensen waren en expres op een zijspoor werden gezet.

Berichten over de moeilijke omstandigheden waarin Damiaan met de lepralijders verkeerde bereikten ook de buitenwereld. Zo correspondeerde hij geregeld met de Britse Anglicaanse dominee Chapman, die de inhoud van de brieven naar de pers doorspeelde. Velen werden erdoor geraakt. Zo besloot de Britse schilder, van aristocratische afkomst, Edward Clifford een bezoek aan Molokai af te leggen. Hij bleef er enkele weken en maakte schetsen van Damiaan, die hij later in Engeland op een schilderij zou portretteren. Naar Molokai trok ook de Amerikaan Joseph Dutton, die nog in de Amerikaanse Burgeroorlog had gevochten, maar daarna volop in de huwelijks- en drankproblemen was gekomen. Ook hij las in de krant over Damiaan en de lepralijders en besloot zijn leven drastisch te veranderen. Hij was drie jaar lang Damiaans naaste medewerker en overleefde hem meer dan veertig jaar.

Portret van pater Damiaan op Molokai, vervaardigd door de Britse schilder Edward Clifford in 1888.

Wikimedia Commons

Damiaan met een koor van meisjes, die allen leprapatiënten waren.

Hawaii State Archves - Wikimedia Commons

Damiaan op zijn sterfbed, 1889. Het was zijn uitdrukkelijke wens om zich in deze toestand te laten fotograferen en zo de wereld voor het lepraprobleem wakker te schudden.

Sydney B. Swift - Wikimedia Commons

Ziekte en dood

In november 1884 werd bij Damiaan lepra vastgesteld. Waarschijnlijk was hij al jaren eerder door de ziekte besmet. Als hij erop had gestaan, was hij naar Europa overgebracht, maar Damiaan voelde daar niets voor. Hij zei het zelf zo: ‘Als ik beter kon worden en de prijs daarvoor was weggaan uit Molokai, dan zou ik dat niet doen’. Hij bleef met hulp van anderen verder werken tot veertien dagen voor zijn dood op 15 april 1889. Hij was toen 49 jaar oud. De dorpelingen begroeven hem onder de pandanusboom, waaronder hij tijdens de eerste weken op het eiland had geslapen.

Het bericht van zijn dood bereikte ook de westerse wereld. Enkele vooraanstaande Britten besloten een herinneringsfonds aan Damiaan op te richten met als doel een degelijk onderzoek naar lepra in de koloniën in te stellen. Damiaan had tijdens zijn ziekteproces bewust tal van foto’s van zichzelf laten maken met de bedoeling de aandacht van de wereld op lepra te vestigen. Er werd wel gezegd dat hij op deze wijze als Lazarus bedekt met zweren de wereld doorkruiste om voor de deur van het rijke Westen te gaan liggen.

Zalig- en heiligverklaring

In 1936 werden de stoffelijke resten van Damiaan, op verzoek van de Belgische regering en na instemming van de Amerikaanse president Roosevelt, per schip via Honolulu en San Francisco naar België overgebracht. Vanuit de haven van Antwerpen werd het stoffelijk overschot overgebracht naar en in aanwezigheid van tal van kerkelijke en wereldlijke gezagdragers plechtig bijgezet in de crypte van de Sint-Antoniuskerk in Leuven. Twee jaar later werd zijn zaligverklaringsproces aanhangig gemaakt.

Het zou daarna toch nog vele jaren duren, totdat hij door paus Johannes Paulus II in 1995 zalig zou worden verklaard. Dit gebeurde tijdens een openluchtmis voor de basiliek van Koekelberg (bij Brussel). Na de plechtigheid werd de rechterhand van Damiaan als relikwie overgebracht naar Molokai, waar deze bij zijn kerkje werd herbegraven. In 2009 werd Damiaan door paus Benedictus XVI tijdens een viering op het Sint-Pietersplein in Rome samen met een aantal anderen heilig verklaard.

Omdat zijn sterfdag nogal eens in de Goede (of Stille) Week valt, wordt zijn feestdag niet gevierd op 15 april, maar op 10 mei, de verjaardag van zijn aankomst op Molokai in 1873. De heilige Damiaan wordt beschouwd als de patroonheilige van de melaatsen, maar ook van de aidspatiënten.

Het graf van Damiaan op Molokai. Het stoffelijk overschot van Damiaan is in 1936 naar België overgebracht. Sinds zijn zaligverklaring in 1995 werd zijn rechterhand als relikwie hier begraven.

Wikimedia Commons