Antoinette Bourignon

Een zeventiende-eeuwse christelijk-charismatische vrouw

Antoinette Bourignon

Jeugdjaren  

Antoinette Bourignon wordt in 1616 geboren in Rijsel, een stad van 32.000 inwoners in Frans-Vlaanderen. Na de verovering door Lodewijk XIV in 1667 zal de stad deel gaan uitmaken van Frankrijk en voortaan Lille heten. De vader van Antoinette is een vermogende textielkoopman. Van de vijf kinderen in het gezin sterven er drie op jonge leeftijd. Alleen Antoinette en haar oudere zus Marguerite blijven in leven. De dochters krijgen een uitstekende scholing. Om de Nederlandse taal goed te leren gaat Antoinette op negenjarige leeftijd voor tien maanden op school in Ieper, aan de andere kant van de taalgrens. Terug in Rijsel leert ze naast Frans onder meer klavecimbel spelen en boekhouden, en krijgt ze dagelijks godsdienstonderwijs. Dat laatste staat in Rijsel op hoog niveau: de stad is met meer dan twintig kloosters een bolwerk van de Contrareformatie. De levenslustige en vlotte Antoinette komt rond haar achttiende jaar steeds meer in de ban van boetepredikers. Ze krijgt naar eigen zeggen in 1635 een Visioen van een Personnage, waarin de kerkvader Augustinus haar oproept ‘een Wijngaard te bebouwen, opdat deze vruchten zal dragen’. Antoinette ziet hierin een opdracht van haar hemelse Vader. Ze wil daarna intreden in het strenge klooster van de ongeschoeide karmelietessen. Haar aardse vader weigert echter de voor het intreden verplichte bruidsschat te betalen. Hij wil dat ze trouwt en heeft als bruidegom een rijke Franse koopman op het oog. Buiten Antoinette om wordt zelfs al een huwelijksdatum vastgesteld. Antoinette gruwelt van dit vooruitzicht en ze loopt in de paasnacht van 1636 van huis weg: als een kluizenaar verkleed ontvlucht ze haar luxe leventje en het haar opgedrongen huwelijk.

Een religieuze zoektocht: uit en thuis  

Antoinette Bourignon duikt onder bij de pastoor van het dorp Blaton en vertrekt van daar naar een augustijner klooster in Doornik. Daar wordt ze achterhaald door haar vader, die haar naar huis terugbrengt. Aan het eind van 1639 ontvlucht ze opnieuw haar ouderlijk huis en krijgt ze onderdak bij verschillende kloosters in afwachting van de bouw van een vurig door haar gewenste kluizenaarswoning die de pastoor van Blaton - met bisschoppelijke toestemming - voor haar laat bouwen. Maar dat loopt spaak. Als ze vier kloosterzusters overhaalt samen met haar een religieuze gemeenschap te beginnen, komen de jezuïeten, de officiële toezichthouders van het klooster van die vier zusters, in het geweer. Zij beschuldigen haar van duivelse activiteiten en de bisschoppelijke toestemming voor de bouw van haar huis wordt ingetrokken. In 1641 komt ze na het overlijden van haar moeder weer naar huis om haar vader bij te staan. Deze hertrouwt en er volgt een ruzie over de erfenis. In 1643 gaat ze wonen in de leegstaande kluizenaarscel tegen de buiten de stadsmuren gelegen parochiekerk van Saint-André. Daar verblijft ze vier jaar, levend van de goede gaven van parochianen, die zij op haar beurt weer van goede raad voorziet. Voor rondtrekkende Franse troepen moet ze binnen de stadsmuren vluchten en komt weer thuis. Als haar vader in 1648 sterft, ontstaat er opnieuw een conflict over de erfenis. De rechterlijke uitspraak valt voor Antoinette gunstig uit: ze wordt een vermogende vrouw met huizenbezit in Rijsel, landerijen en rentebrieven. Zij die het armoede-ideaal nastreeft wordt voorlopig financieel geheel onafhankelijk.

Regentes van een meisjeshuis  

In 1653 vraagt de koopman Jean Stalpaert aan Bourignon om regentes te worden van het door hem gestichte tehuis voor arme meisjes van twaalf tot vijftien jaar. Ze ziet in dit verzoek een goddelijke opdracht. Ze ontwerpt voor de meisjes een scholingsprogramma  gericht op het beroep van dienstbode, waarbij naast lezen en schrijven ook een grote plaats is ingeruimd voor godsdienstige vorming. Bourignon geeft als een kloosteroverste leiding aan een groep van bijna vijftig meisjes. Die worden met straffe hand ingewijd in alle katholieke tradities. In 1661 constateert Bourignon dat er onder de meisjes verzet groeit en dat velen zich ’s nachts te buiten gaan aan door de duivel geïnspireerde heksensabbatten. Na pogingen die de kop in te drukken volgen klachten van kinderen over het functioneren van hun meesteres. Zowel het stadsbestuur als de bisschop stellen een onderzoek in. En hoewel er geen veroordeling van Bourignon volgt, is ze toch niet meer in haar functie te handhaven. Woedend verlaat ze haar geboortestad.

Via Gent, Brussel en Mechelen naar Amsterdam  

Bourignon begint nu aan een zwerftocht die haar op veel verschillende logeeradressen brengt: in logementen, bij kennissen, in begijnhoven, bij de zusters augustinessen en zelfs in een armenhuis. Ze heeft verschillende verkennende gesprekken met priesters over de door haar gevoelde roeping leiding te gaan geven aan een groep ‘ware’ christenen, mensen die gemeenschappelijk een godvruchtig leven willen leiden. Ze maakt ook kennis met pastoor Christiaan de Cort van de St. Janskerk in Mechelen. Hij behoort tot de priestergemeenschap van de Oratorianen, die geïnspireerd door het Concilie van Trente groot missionair elan vertonen. De Cort overtuigt Bourignon ervan dat ze haar plan het beste kan realiseren op het dan nog vrijwel onbewoonde Duitse Waddeneiland Nordstrand. Hij is zelf via familie nauw betrokken geraakt bij dit in 1634 door een enorme stormvloed zwaar getroffen eiland. Daarbij zijn vrijwel alle zesduizend eilandbewoners verdronken. De Cort en Bourignon besluiten samen naar Nordstrand te trekken. Ze gaan eind 1667 eerst naar Amsterdam omdat De Cort daar vermogende zakenlieden wil interesseren om geld te steken in het herbedijkingsproject en de kolonisatieplannen. Bourignon wil graag naar Amsterdam om buiten het bereik van de kerkelijke censuur een aantal religieuze geschriften te publiceren.

Nordstrand op een eigentijdse kaart van de waddeneilanden voor de kust van Sleeswijk-Holstein.

Nordstrand als fata morgana  

In Amsterdam wordt De Cort echter door toedoen van schuldeisers voor financieel wanbeheer gevangengezet en tot overmaat van ramp overlijdt hij 1669. Bourignon blijkt zijn erfgename te zijn en moet voorlopig in de stad blijven. Ze publiceert een reeks geschriften en komt in gesprek met christenen van vele verschillende kerken. Ze ziet zichzelf steeds meer als een profetes die boven de verschillende kerkgenootschappen een ‘sociëteit van ware christenen’ moet stichten. Kooplieden, artsen, theologen, ambachtslieden en zelfs een natuurwetenschapper als Jan Swammerdam gaan met haar in zee. De totale groep omvat ruim honderd personen. Met vijf van hen vertrekt Bourignon in juni 1671 naar Nordstrand. Dat is op goed geluk en dat hebben ze niet: slechts enkelingen zullen er voet aan land zetten. Op de goederen van De Cort op Nordstrand is door gedupeerden beslag gelegd en de lutherse kerk, de staatskerk, ziet de vestiging van een interreligieuze gemeenschap onder leiding van een zieneres helemaal niet zitten. Er gaan verdachtmakingen van ketterij en hekserij de ronde doen. Eerst moet nu de gerechtelijke uitspraak over de erfenis van De Cort op Nordstrand afgewacht worden en die wordt eindeloos vertraagd. Het gezelschap van Bourignon, aangevuld met nieuw aangekomen aanhangers uit Nederland, verblijft eerst in Husum, later in Hamburg en vervolgens op uitnodiging van de spiritueel geïnteresseerde Baron zu Inn- und Knyphausen in Lütetsburg. Daar zal Bourignon een gasthuis voor armen en zieken gaan opzetten. Maar ook dat komt er niet van. De lutherse omgeving blijft vijandig en binnen de groep lopen de spanningen, vooral door de eigenzinnige leiding van Bourignon, op. Deze kan het tenslotte niet meer bolwerken en vlucht terug naar Amsterdam. Tijdens een tussenstop bij vrienden in Franeker moet ze het bed houden en op 30 oktober 1680 overlijdt zij daar. Ze wordt er in alle stilte begraven: een droevig levenseinde van een charismatische vrouw.

Het Duitse waddeneiland Nordstrand, in 1634 door een stormvloed getroffen, waarbij vrijwel alle bewoners zijn verdronken.