Hendrik de Cock

Grondlegger van de gereformeerde kerken in Nederland

Afkomst en studie

Hendrik de Cock stamt uit een Groningse familie van boeren en dominees. Zijn grootvader was predikant, zijn vader hereboer en burgemeester van Wildervank. Hendrik de Cock werd op 12 april 1801 geboren te Veendam. Als zoon van een welgestelde familie was hij in de gelegenheid theologie te gaan studeren aan de Groninger Academie. Na zijn studie trouwde hij in 1824 met een rijke boerendochter en betrok als beginnend predikant de pastorie van Eppenhuizen, een dorp in Noord-Groningen.

Predikant in Ulrum

In 1827 verhuisde hij naar Noordlaren, en in 1829 werd hij predikant in Ulrum. Hij deelde in die tijd de moderne opvattingen van zijn studievrienden. Ze zagen het evangelie als stimulans voor een deugdzaam leven, in navolging van Christus. Helemaal in lijn met het vooruitgangsgeloof van de Verlichting hadden ze een optimistisch mensbeeld:de moderne mens was volgens hen in staat Christus na te volgen in een deugdzaam leven. In Ulrum kwam De Cock echter in aanraking met eenvoudige gelovigen, die twijfelden aan hun zielenheil en zich afvroegen hoe ze met God in het reine konden komen. Ze waren sterk onder de invloed van de spiritualiteit van de Nadere Reformatie, waarbij een vroom leven sterke nadruk krijgt, en de theologie van de calvinistische reformatie, waarin grote nadruk wordt gelegd op de totale reddeloosheid van de mens die niet door God is uitverkoren.

Bevindelijke gelovigen

Via bestudering van de geschriften van Calvijn kwam De Cock in aanraking met de traditionele reformatorische theologie. Anders dan veel van zijn collega’s begon hij in zijn preken steeds meer de nadruk te leggen op de predestinatie of uitverkiezing: God heeft al lang bepaald wie zullen delen in zijn heil. Het door God gegeven geloof is dan ook de bevestiging van de uitverkiezing van de gelovige, geen prestatie van de mens. Laat staan dat de mens zichzelf zou kunnen redden door deugdzaam te leven…

Deze prediking trok veel bevindelijke gelovigen naar de Ulrumse kerk. Bevindelijke gelovigen leggen veel accent op het ervaren van Gods hand in hun persoonlijke leven. Volgens hen laat God Zijn uitverkorenen voelen en ervaren dat ze bij Hem horen. Zelfs uit Friesland en Drenthe kwam men op zondag naar De Cock luisteren. Vanaf de kansel riep hij op tot reformatie van kerk en school. Hij schreef ook felle pamfletten, waarin hij zijn collega-predikanten wolven in schaapskleren noemde en de officiële kerkelijke leer hekelde. Dat leidde uiteraard tot felle polemieken en heftige discussies met de kerkelijke autoriteiten.

Dordtse leerregels

In de nazomer van 1833 gaf De Cock de bijna vergeten Dordtse leerregels uit 1619 opnieuw uit. Een maand later volgde het Kort begrip der christelijke religie. Daarmee vestigde hij alle aandacht op het traditionele calvinistische gedachtegoed, zoals de Nationale Synode van Dordrecht (1618/1619) dat had vastgesteld. Maar zijn modern georiënteerde collega’s zagen niets in terugkeer naar die in hun ogen verouderde leer. Volgens hen ging De Cock veel te ver in zijn fanatisme. Toen hij ook nog weigerde zijn toon te matigen en doorging met het dopen van kinderen uit andere gemeentes dan de zijne, kwam hij in aanvaring met de kerkelijke autoriteiten.

De dorpskerk van Ulrum, waar De Cock zich in 1834 met zijn gemeente afscheidde van de Hervormde kerk.

Afscheiding

Eind 1833 werd hij, vlak voor Kerst, geschorst door de classis, de regionale kerkvergadering, en in mei 1834 zette het provinciaal kerkbestuur hem af als predikant. In oktober 1834 scheidde hij zich met het overgrote deel van zijn gemeente af van de Hervormde kerk. De kerkvoogden, die de goederen van de kerk beheerden, gingen echter niet met hem mee. Toen De Cock zich met zijn volgelingen meester wilde maken van de kerk, greep het leger in. Zelf moest hij wegens ordeverstoring drie maanden naar de gevangenis; zijn gezin werd de pastorie uitgezet.

Na zijn vrijlating zette De Cock zijn werk echter met dezelfde gedrevenheid voort. Hij vestigde zich in 1835 in Smilde, vanwaar hij werkte voor de afgescheiden gemeenten in Groningen en Drenthe. In het hele land sloten gelovigen zich bij de Afgescheidenen aan. Ze werden spottend Cocksianen genoemd, en kregen inkwartiering van militairen om hen te intimideren. Koning Willem I wilde geen kerkscheuring, maar één protestantse staatskerk. De Afscheiding doorkruiste dat streven.

In 1837 vertrok De Cock naar de stad Groningen, waar hij op 14 november 1842 overleed. Hij ligt er begraven op de Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg.

De acte van Afscheiding opgesteld door Hendrik de Cock.

Grafmonument van Hendrik de Cock en zijn vrouw op de Zuiderbegraafplaats in Groningen.

Wikimedia Commons