Het beroepen van een predikant is momenteel een lastige klus. Het aantal predikanten dat een beroep in overweging neemt is klein, proponenten zijn er weinig, tenminste in het ‘brede midden’ van de PKN. Voeg daarbij dat het ontbreken van pastorieën, het feit dat partners van predikanten banen hebben, en de vele aanstellingen in deeltijd, dan begrijp je dat het met de mobiliteit van dominees, althans in de zin van veranderen van gemeente, matig is gesteld.
Toch geloof ik niet dat deze praktische zaken alleen een struikelblok in het beroepingswerk zijn. Is dat nog een geestelijke zaak? Of wordt predikantschap in de eerste plaats als een baan gezien? De kerkenraad zoekt een werknemer en sommige dominees vatten hun taak ook eerder op als ‘werk’ dan als ‘ambt...’ Verstaan we nog iets van roeping?
Verharding van omgangsvormen en de eigen mening verwarren met het grootste gelijk eisen ook in de kerk hun tol. ‘Kerkelijk denken’ lijken we een beetje verleerd...
In gemeente X een onthutsend voorbeeld... De beroepingscommissie droeg een kandidaat voor om te beroepen, de kerkenraad wees deze voordracht af. Vervolgens, logisch, een wederzijdse vertrouwensbreuk… Pijnlijk, maar het kán natuurlijk wel, dat een kerkenraad een voordracht niet overneemt.
In het plaatselijk huis-aan-huisblad stond een week later een berichtje. “De gemeente van X zal nog even moeten wachten op een nieuwe dominee. De kerkenraad heeft de voordracht van dominee Q (naam en toenaam!) tegengehouden. Veel gemeenteleden zullen dit jammer vinden.”
Openheid is een goed ding... Maar bij kerkenwerk moet je echt weten wanneer te spreken en wanneer te zwijgen…