Godsdienstvrijheid

Chagrijn in kerkelijk Nederland, Staphorst bedankt!’ stond met grote letters in mijn krant. Er is verdriet en teleurstelling bij kerken dat diensten moeten worden afgeschaald tot dertig kerkgangers en samenzang ontraden wordt. Dat voelt onrechtvaardig: de kerken zijn heel zorgvuldig geweest in alle corona maatregelen, aan kerkgang zijn nauwelijks besmettingen te wijten.

Hoe slim het was van Hersteld Hervormd Staphorst om zulke massale diensten te beleggen kun je je afvragen, maar om de zwartepiet voor dit debacle dáár neer te leggen is erg kort door de bocht: men heeft niets gedaan wat binnen de geldende adviezen niet mocht… Nee, het is anders: de kerk is er ingeluisd, ons werd een kunstje geflikt…

Een haatcampagne op sociale media, een ochtendblad dat zich er mee bemoeit, boze mensen die niet naar het stadion mogen, kortom: afgunst, dan heb je de poppen dus aan het dansen. Bovendien vraagt zoiets in een startende verkiezingsstrijd om uitgesproken reacties vanuit de politiek…

Maar er is een diepere oorzaak dan al dit populistische gedoe. Ten diepste hebben veel mensen in onze samenleving geen enkele benul meer van godsdienst. Men kent het eigene, het wezenlijke van geloof niet meer. Dat ligt allemaal ver achter de horizon, en gaat veler begrip te boven. ‘Geloof’ komt in het rijtje van voetbal, biljarten, een avondje kienen of bingo spelen, kortom een hobby zoals andere hobby’s. De bijzondere positie van geloven, die verankerd is in de wetten rond de godsdienstvrijheid, wordt daarom niet meer begrepen. Of daar veel goeds van komt? Ik ben er niet helemaal gerust op…