Kaars doven...

Liturgisch besef zit protestanten dikwijls niet in de genen… Langzaam raakten we er mee vertrouwd dat ‘eredienst’ misschien méér is dan een verhaaltje horen en een versje zingen. Waren protestantse kerken aanvankelijk kaal en wit, op een gegeven moment kwamen de kanselkleden in de kleuren van het kerkelijk jaar, later volgden de paaskaars en de stola van de voorganger. Ook raakten we vertrouwd met beurtspraak en acclamatie. Zo bleven onze diensten niet alleen op het verstand gericht, maar kwam er ruimte voor symboliek en beleving.

Dat gaat niet altijd goed… Onlangs was ik in een kerk waar men de verwerpelijke gewoonte praktiseert om in de veertigdagentijd een kandelaar met zes kaarsen in het liturgisch centrum te plaatsen, waarvan dan iedere zondag éen wordt gedoofd. Een paar jaar geleden werd gemeenten via de liturgische rubriek van ‘Kerkinformatie,’ zoals het PKN-blaadje toen nog heette, met klem ontraden om zoiets te doen. De enige kaars die in de liturgie gedoofd wordt is de paaskaars, op Goede Vrijdag, verder doen we in de kerk niet aan het doven van het licht, – hoop ik tenminste...

Ik aarzelde even… Zal ik de gemeente er tijdens de dienst op aanspreken dat dit niet kan? Maar dat leek me liturgisch evenmin verantwoord: de kerkdienst is niet bedoeld om de gemeente de oren te wassen, hoogstens de voeten... Misschien daarom liever denken: ‘vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen...’

Maar toch: laten we elkaar scherp houden, er is al genoeg stijlloosheid om ons heen.