De merel

Mijn gras moest hoognodig worden gemaaid, de eerste keer dit seizoen. Dus op een zonnige middag de grasmaaier naar buiten, en gelukkig lukte het om die, na een winter van stilstand, in éen keer aan de praat te krijgen. Het gras stond hoog: voor mens en machine een fikse inspanning, maar een dik uur later was het gazon weer keurig kort.

Het werd er een drukte van belang! Foeragerende en baltsende vogels bevolkten het korte gras. Mussen, een roodborstje, dat opgewonden om zijn vrouwtje heen hipte, een vink, een zanglijster en een stel merels.

Eén van die merels keek me aan. Ik kon zijn blik niet helemaal doorgronden… Was hij boos? Lachte hij me een beetje uit? Of was het met een zeker mededogen dat hij naar me keek? Het was alsof hij zei: ‘Ja, nu zitten jullie mensen óók eens in de rats. Nu gebeurt iets wat jullie nog nooit eerder hebben meegemaakt. Ik weet wat het is, ons soort heeft een paar jaar te lijden gehad onder het usutu-virus, dat heeft heel wat van mijn soortgenoten het leven gekost, dus ik weet best wat het is, zo’n virusuitbraak…’ Zijn oogjes begonnen een beetje te glinsteren, en het was alsof hij sprak: ‘Dit is voor jullie een harde les, maar misschien is het ergens heilzaam dat jullie zo leren dat er dingen zijn groter dan je zelf, omstandigheden die je niet in eigen hand hebt. Misschien helpt het jullie je plek in Gods schepping terug te vinden...’

Heeft die merel een punt?